Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Woord vooraf
DC vrijdag 4 maart 1988.
(Oorspronkelijke titel: Ut Smellingerlâns ferline en was het geschreven in het Fries.)
Drachten. Overleg tussen redactie Drachtster Courant en Klaas J. Bekkema heeft geresulteerd in een aantal artikelen over Bearn Lap. De titel waaronder dit gebracht wordt, staat al boven deze rubriek.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering I
DC vrijdag 4 maart 1988.
Iedereen die deze krant (= Drachtster Courant) leest, ziet een rijmpje van Bearn Lap op de voorpagina staan. Enkelen, die meer geïnteresseerd zijn in de historie van Drachten, weten ook wel, dat Bearn Lap een 18de eeuwse schoenmaker en ‘kroniekschrijver’ was. Lap was een ‘bijnaam’, omdat hij een schoenmaker was, zijn echte naam was: Bernardus Fabricius of gewoon: Berend Alberts. De Fabriciuslaan in Drachten is naar hem vernoemd.
Er is al heel wat over hem geschreven, b.v. in de Drachtster Courant van 1877, 1916/1917 en 1941. In het Bleekershûs (thans Museum Smallingerland) wordt het dagboek van Bearn Lap bewaard, en daarin vertelde hij zelf iets over zijn voorouders. Wij zullen nu eens nagaan, hoever dat klopt en daarom heb ik enig genealogisch onderzoek verricht.
Zoals ik zopas al zei, heette Bearn Lap in werkelijkheid Berend Alberts, later noemde hij zichzelf Bernardus Albertus Fabricius. De achternaam Fabricius werd afgeleid van zijn grootvader, Arend Jans, die smid te Drachten was. Bernardus werd op 11 februari 1724 te Zuider Drachten geboren en stierf aldaar op 14 februari 1792; hij werd op het Zuider Kerkhof (Zuider Begraafplaats) te Drachten begraven. Wij vinden hem niet terug in het doopboek van Drachten. Zijn broer, Arend Alberts, werd daar (Drachten) wel gedoopt, nl. op 29 november 1722. Deze Arend stierf in 1746. Volgens Bearn was hij een neef van de bekende Drachtster Bernardus Crab, maar dat kon ik nergens vinden. Bearn en Arend waren zonen van Albert Arends en Leentje Geerts. Albert kwam van Drachten en Leentje (ook wel: Magdalena genoemd), kwam van Bergum. Volgens het trouwboek van Drachten waren ze daar op 15 januari 1718 gehuwd, maar een half jaar later, n.l. op 18 juni 1718 werden de geboden nogmaals gegeven in Bergum.
Een wonderbaarlijke zaak dus, maar goed, uit dit huwelijk kwamen twee zonen voort. Albert Arends werd volgens Bearn in Drachten geboren in het jaar 1668, ‘in het derde huis bij de Brug Westwaarts, nu (dat was in 1762) een uurwerkmakerij.’ Albert stierf op 15 april 1753 te Zuider Drachten. Hij was een zoon van Arend Jans en zijn eerste vrouw Jebbigje Alberts. Deze Arend Jans werd ter onderscheiding van een naamgenoot altijd als Arend Jans smid genoemd; de andere Arend Jans was een wagenmaker.
Op 8 oktober 1677 huwde Arend opnieuw met Grietje Cornelis; Jebbigje Alberts was in 1676 overleden. Zij werd in 1647 te Oldeberkoop geboren, als dochter van Albert Rinckes en Antje Eyses. Albert Rinckes kwam van Jardinge bij Oosterwolde vandaan, waar zijn vader, Rincke Pieters, al in 1615 werd genoemd. Albert Rinckes werd toen ook al genoemd in 1615, hij werd later boer te Oldeberkoop, hij werd daar genoemd in 1640 en 1656.
Van Arend Jans weten wij ook wat meer af; hij huwde rond 1666 met Jebbigje Alberts en stierf in 1710 te Zuider Drachten. Volgens Bernardus was hij in 1631 ook te Oldeberkoop geboren, maar wij denken dat het op zijn minst wel een tien jaar later was, n.l. in 1642. Hij zou een zoon moeten zijn van Jan Arnds (Arends) en Antje Jans, maar die zijn nog niet gevonden in archiefstukken. Arend Jans en Jebbigje Alberts verhuisden in 1666 direct al van Oldeberkoop naar Drachten.
Uit het eerste huwelijk werden vier
kinderen geboren: Jan, Albert, Antje en Hiltje; uit het tweede huwelijk
met Grietje Cornelis werden nog drie kinderen geboren: Cornelis,
Trijntje en Lambert. Maar hier moeten waarschijnlijk nog een paar bij
komen uit het eerste huwelijk, want Baukje Arends was zeker ook een
dochter van hem. Zij huwde met Broer Pieters, de stamvader van o.a. de
families Eizinga en Meyer.
(Opm. uit 2002: Deze Baukje behoort niet tot deze familie, zoals later is gebleken uit genealogisch
onderzoek.)
Van wie was Leentje Geerts een dochter? Volgens Bernardus kwam zij van Bergum en dat klopt wel. In 1679 werd zij daar gedoopt als dochter van Geert Epkes en Antje Apkes. Zij huwde in 1701 voor het eerst met Minne Minnes en later in 1718 dus met Albert Arends. Van haar is geen overlijdensdatum bekend. Haar vader Geert Epkes werd in 1648 geboren en was vele jaren als assistent van het gerecht van Tietjerksteradeel (in 1706 nog), werkzaam in Bergum. Later (1708) werd hij executeur van het gerecht. Een assistent was een soort ‘klerk’ van het Nedergerecht van een grietenij. De executeur moest er voor zorgen dat alles wel goed verliep, b.v. het heffen van de verschillende belastingen. Geert Epkes stierf in Bergum tussen 1725 en 1729. Op zijn oude dag (in 1718), huwde hij voor de tweede maal met Aukjen Folkerts. Antje Apkes was waarschijnlijk tussen 1708 en 1718 overleden. Verdere voorouders van Leentje Geerts zijn op dit ogenblik nog niet bekend.
Dus van vaderskant kwam Bearn Lap uit Ooststellingwerf en van moederskant uit
Tietjerksteradeel. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering II
DC vrijdag 13 mei 1988.
In de eerste aflevering hebben we even kennis gemaakt met Bearn Lap. In het Bleekershûs (thans Museum Smallingerland) wordt zijn dagboek bewaard. Maar dat is hoogst waarschijnlijk maar de helft, want ds. G. ten Cate beschiktte in 1877 al over meer gegevens. Waarschijnlijk is er wat verloren gegaan of heeft nog iemand iets in eigendom? Ook in 1916 en 1917 waren al die oude manuscripten nog aanwezig. R.L. Laverman heeft toen iets in de Drachtster Courant over Bearn Lap geschreven. Die oude manuscripten waren toen in eigendom van Jan Bosma te Selmien. Bosma had ze in bezit gekregen van Fokke Sietzes Reiding. Dezelfde die in 1877 aan ds. Ten Cate de oude manuscripten in bruikleen gaf voor een artikel in de Drachtster Courant.
In 1941 hield R.K. Schippers een lezing over Bearn Lap; later werd dat in de Drachtster Courant van 28-11-1941 afgedrukt. Maar helaas moet tussen 1917 en 1941 een deel weggeraakt zijn, omdat toen in 1941 ds. A. Carstjens van Oudega nog maar een deel van het manuscript in beheer had. Dat was door Bearn Lap in 1762 eigenhandig gemaakt. Bearn heeft toen een poos gevangen gezeten in het Blokhuis te Leeuwarden; waarvoor dat was komen we in een volgende aflevering op terug.
Het manuscript van ds. A. Carstjens werd later door J. Laverman aangekocht. Hij heeft het afgestaan aan het Bleekershûs.Onder anderen heeft H.K. Schippers het toen bewerkt en uitgetypt. Die beide exemplaren (het origineel en de typte versie), worden nu nog bewaard in het Bleekershûs. De typte versie beslaat ongeveer 277 bladzijden.
Uit dit dagboek zullen wij nu een aantal bijzonderheden halen en bewerken. Wij zullen bekijken of wij ook meer te weten kunnen komen over die oude Drachtsters uit de 18de eeuw, die door Bearn beschreven zijn. In aflevering III zullen we daarmee van start gaan.
Ik wil eerst even iets over onze bron vertellen; het dagboek van Bearn Lap. Het deel dat nog bewaard is gebleven, dateert uit 1762. Waarschijnlijk heeft Bearn toen al zijn losse aantekeningen geordend en in een (twee?) boek(en) uitgeschreven. Zoals al eerder is gezegd, missen we gegevens die in 1917 tenminste nog wel bekend waren. Het is jammer, maar wij moeten ons nu behelpen met een deel van het oude manuscript. Al sinds zijn 16de jaar was Bearn begonnen met rijmpjes, hij was toen ‘biesknecht.’ Dat was de helper van de biesjager oftewel de politie-agent.
Hij had een beetje geleerd. Later werd hij schoenmaker en hij heeft ook gevaren. Maar goed, met aflevering III beginnen wij met de gegevens uit zijn dagboek te bewerken. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering III
DC woensdag 6 juli 1988.
Op folio, (d.i. bladzijde), 13 vinden wij een lijst, nl. "List van de verpagting der Losse Zitstoelen in de Noorder- en Zuiderkerk in 't Jaar 1715." Drachten had voor 1743 twee aparte kerken, een in de Noorder Drachten en een in de Zuider Drachten. Ook nog tot ongeveer 1850 werd er altijd over Noorder- en Zuider Drachten gesproken. De oude Noorderkerk (Noorder Drachten) stond bij het Noorder Kerkhof (Stationsweg) en die van Zuider Drachten (Zuiderkerk) bij het Zuider Kerkhof (Burgmr. Wuiteweg). Zie voor een uitgebreide beschrijving over de beide kerken in het geschiedenisboek Smellingerland (1944). Dan volgt hier nu de lijst, (n.b. achter de namen staat het bedrag, dat men moest betalen voor de stoelen, resp. in Caroli-guldens, stuivers en duiten).
Bisitter Boscha | 1 op het Zuid | 1 op het Noord | 2.0.0 |
Herre Hendriks Brouwer | 1 op 't Zuid | . | 1.0.0 |
Claas Faber | 2 op 't Zuid | 2 op 't Noord | 3.12.0 |
Lowijs Corneles | 1 op 't Zuid, 1 Gulden | 1 op 't Noord, 19 st. | 1.19.0 |
Hindrik Ates | 1 op 't Zuid | . | 0.11.0 |
Japik Smid | 1 op 't Zuid | 1 op 't Noord | 1.10.0 |
Foppe Ljebbes | 1 op 't Zuid | . | 1.0.0 |
Fooke Wytses | 1 op 't Zuid | 1 op ' Noord | 1.16.0 |
Sytske Ljeuwes | 1 op 't Zuid | 1 op ' Noord | 2.0.0 |
Hiske Ljebbes | 1 op 't Zuid | 1 op ' Noord | 1.8.0 |
Fokke Sytses | 1 op 't Zuid, 1 gulden | 1 op ' Noord, 18 st. | 1.18.0 |
Klaas Folkerts | 1 op 't Zuid | . | 1.0.0 |
Hindrik Hindriks | 1 op 't Zuid | . | 0.18.0 |
Arp Wybes | 2 op 't Zuid | 1 op 't Noord | 2.8.0 |
Gertje Aates | 1 op 't Zuid, 11 st. | 1 op 't Noord 6 st. | 0.17.0 |
Engbert Magiels | 1 op 't Zuid | 1 op 't Noord | 1.8.0 |
Rinse Fookes | 1 op 't Zuid | . | 0.13.0 |
Antje Arents | 1 op 't Zuid | . | 0.11.0 |
Teeke Arents | 1 op 't Zuid | . | 0.11.0 |
Goitse Frankes | . | 1 op 't Noord | 0.6.0 |
Wyger Wygers | . | 1 op 't Noord | 0.15.0 |
Tjeds Wilts | . | 1 op 't Noord | 1.0.0 |
Fedderiks Upkes | . | 1 op 't Noord | 0.14.0 |
Pyter Douwes | . | 1 op 't Noord | 1.0.0 |
Ljebbe Nietema | . | 1 op 't Noord | 0.18.0 |
Jelle Smid | . | 1 op 't Noord | 1.0.0 |
Aafke Pyters | . | 1 op 't Noord | 1.2.0 |
Gurbe Wybes | . | 1 op 't Noord | 1.2.0 |
Feitse Eebeles | . | 1 op 't Noord | 0.11.0 |
Wyger Hindriks | 1 op 't Zuid | 1 op 't Noord | 1.19.0 |
. | . | Dus te Zaam | 38.16.0 |
Wie waren nu al deze
personen? Het waren lang niet allemaal Drachtsters uit 1715,
hoor. De personen uit de bovenstaande lijst waren de beter gesitueerden
uit die tijd. Om
te weten te komen wie deze personen nu eigenlijk waren, kunnen we
gebruik maken van de volgende boeken: De Doop-, Trouw- en Lidmatenboek
van de Drachtster Hervormde Kerk. Tevens kunnen we gebruik maken van
het "Kerckenreeckenboeck" van Smallingerland. En als het over de boeren
gaat, nemen we ook nog het stemkohier van 1708 en 1718 er bij.
Er zijn nog wel meer bronnen te noemen, b.v. het Register van de 100ste
en 1000ste penning, (een voorloper van de specie-kohieren); dus met al
die boeken kunnen we genealogisch onderzoek verrichten.
In aflevering IV komen we terug op de personen uit de bovenstaande lijst. (Wordt
vervolgt).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering IV
DC vrijdag 29 juli 1988
In de vorige aflevering
hebben we een lijst met allerlei namen van Drachtsters uit 1715
geplaatst. Dit was ver voor de geboorte van Bearn Lap, hoewel hij
sommigen nog wel gekend moet hebben. (Het is niet de bedoeling van deze
serie artikelen om alleen de gegevens van Bearn Lap weer te geven. Zij
zijn de basis, ik bewerk ze genealogisch en zal zo nu en dan veel
dieper op bepaalde personen in gaan. En hiermede ook een groot stuk van
de Smallingerlandse geschiedenis genealogisch
toelichten). Niet alle personen uit de lijst zijn terug te vinden, maar
die we kennen, zullen we nu noemen.
Met Bisitter Bosscha werd Jan Geerts Bosscha bedoeld. De Bosscha's
kwamen van oorsprong uit
Boornbergum, waar in het midden van de 17de eeuw de stamvader en
grootvader van de zojuist genoemde Jan Geerts woonde. Dat was Jan
Jochums en die was met een Aath Feddes gehuwd. Een zoon van Jan Geerts
was ds. Gerardus Bosscha, die van 1725 tot 1773 dominee in Boornbergum
was, en we hebben daar tegenwoordig nog een Bosschawei. Die is naar hem
vernoemd. Jan Geerts Bosscha huwde in 1684 met Antje Annes te Drachten
en was boer in Zuider Drachten. Hij was dus bijzitter van het
(neder)gerecht van Smallingerland, d.w.z. dat elk dorp een bijzitter
had, die (in dit geval) Drachten vertegenwoordigde in Oudega (dat toen
de hoofdplaats van de grietenij Smallingerland was).
Naast een bijzitter had elk dorp ook een dorprechter (die kleine
meningsverschillen behandelde in zijn dorp en meestal voor 4 of 5 jaar
werd benoemd). En dan had elk dorp ook nog
een dorps ontvanger om de verscheidene belastingen op te halen. Maar de
uiteindelijke rechtspraak werd door de grietman gedaan, de zwaardere
gevallen werden door het Hof van Friesland in Leeuwarden
behandeld. Naast de grietman werkte ook nog de executeur, dat was de
rechterhand van de grietman en dus soms ook wel zijn plaats
vervanger. Tot zover even in het kort de organisatie van een grietenij
Herre Hindriks Brouwer was Heere Hendriks. Hij huwde in 1694 te
Drachten met Sytske Pyters. Maar het vreemde was, dat zij later te
Ureterp woonden en toch in 1715 nog een stoel hadden in de Zuider
Drachtster kerk. Want die kwam bij Sytske vandaan, zij was een dochter
van Pyter Gjalts en Sjouckjen Halbes, van de Zuider Drachten, wiens
voorouders al sinds 1600 bekend zijn. Het nageslacht van Pyter Gjalts
noemde zich in 1811 Landmeter.
Het nageslacht van Heere Hendriks noemde zich in 1811 Boonstra, o.a. te
Ureterp en Siegerswoude. Dit omdat zijn zoon Pieter Heeres (1697-1769)
een poos in Oldeboorn
had
gewoond. Heere Hendriks was dus (bier)brouwer in Ureterp, maar was ook
nog eigenaar van een boerderij in Zuider Drachten, verscheidene van
zijn zonen waren ook brouwer. B.v. de zojuist genoemde zoon Pieter
Heeres was kastelein en bierbrouwer; een andere zoon, Halbe Heeres was
brouwer in Drachten en zijn broer, Hendrik Heeres had een brouwerij in
Ureterp. Heere Hendriks leefde in 1769 nog en zal dus Bearn Lap gekend
hebben. Heere was een zoon van Hendrik Heeres en Aath Halbes, die in
1674 van Twijzel naar Drachten kwamen. Hij was ook een brouwer, eerst
te Drachten, later te Ureterp.
Claas Faber was een boer in Noorder Drachten en zijn eerste vrouw was Frouckjen Fockens Eringa en hij
huwde in 1683 voor de tweede maal met Mettje Ubles. Claas Jans Faber was ook dorprechter van Noorder Drachten.
Lowys Cornelis was boer en bijzitter te Zuider Drachten, zijn
nageslacht noemden zich al Landmeter voor
1811. Zijn zoon, Cornelis Lowyses, was een geadmitteerde landmeter, er
zijn nog wel kaarten van hem bekend. Generaties lang waren leden van
deze familie bijzitter van Smallingerland. De stamvader, Cornelis
Lowyses, was in 1615 mede-eigenaar van de Folgera-venen onder Noorder
Drachten. Onze Lowys Cornelis was in 1685 met Aukjen Hendriks
(Langespits) te Drachten gehuwd. Zijn zuster komen we straks nog tegen,
zij wordt daar Hiske Liebbes genoemd. Dit in verband met haar man
Liebbe Popkes (Kijlstra). Maar daar straks meer over.
Volgens zijn grafzerk was Lowys Cornelis ook nog koopman en schipper op
Amsterdam. Er zijn nog een aantal
grafzerken van oude Drachtsters bekend en worden bewaard in het
Bleekershûs, (thans Museum Smallingerland). In 1978 heeft de heer
Hendrik Zwart (1922-2003) van Opeinde (later te Drachten) er een lijst
van gemaakt. Lowys Cornelis stierf op 21 mei 1723, hij was toen 68
jaar, van zijn vrouw is ook een grafzerk bekend, zij stierf op 15 juli
1736 en is 73 jaar oud geworden. Van de meeste leden van deze familie
zijn grafzerken bewaard gebleven.
Hendrik Ates was een boer in Zuider Drachten, ik heb hem al uitgebreid
beschreven in het boek "De Rottefalle troch de ieuwen hinne",
bladzijden 247 en 248. Want Hendrik Ates
was een nazaat
van Hendrick Rinthies, (dat was zijn grootvader en een van de
oprichters van de Rottevalster
Veencompagnons). Hendrik werd in 1682 te Rottevalle geboren en stierf
in 1740 te Zuider Drachten. In 1705
huwde hij met Tjitske Allardus Nicolai en in 1725 voor de tweede maal
met Kornelia Atses Inia. Zijn nageslacht
ging voor een deel naar Oudega en Gorredijk, zij noemden zich later
Feenstra.
Wie nou precies Jacob Smid was, is op dit ogenblik niet meer te achterhalen.
Hiermede komen we aan het eind van deze aflevering, de volgende keer gaan we hier mee verder. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering V
DC vrijdag 5 augustus 1988
Foppe Ljebbes was een boer
uit Noorder Drachten, hij is niet oud geworden en leefde van 1685-1725.
In 1715
huwde hij voor de tweede maal met Lutske Uylckes, de weduwe van
Cornelis Meinderts. Lutske kwam van Garijp en was een dochter van
Uylcke Gerrits en Tetje Douwes. Zij leefde van 1678-1768 en is dus 90
jaar oud geworden. In die tijd een hele leeftijd. Foppe huwde in 1712
voor de eerste keer met Wytske Jelles. Foppe Liebbes
kwam uit een bekend geslacht, die heel uitgebreid is, maar voor zover
wij het nu globaal kunnen bezien, zijn er geen mannelijke nazaten
bekend in 1811/1812,
toen men een achternaam
moest kiezen. Enkele vrouwen hebben dat wel gehaald. Uit welke familie
kwam Foppe dan?
Hij was een zoon van Liebbe Tjeerdts en Trijntje Foppes. Liebbe
Tjeerdts was boer en kerkvoogd in Noorder Drachten, en stierf aldaar in
1703. Zijn ouders waren Tjeerdt Jaeens en Jeltje Rinthies, ook alweer
boeren uit Noorder Drachten. Zijn vader was de bekende Jaeen Hinnes,
die in 1641 volmacht was voor Noorder Drachten. Heel veel personen uit
Drachten en omgeving stammen van deze Jaeen Hinnes in vrouwelijk lijn
af. Want er was immers geen nageslacht in mannelijke lijn meer bekend
in 1812. Jaeen
was dus een van de volmachten van de beide Drachtens in 1641, die toen
in oktober van dat jaar
een kontrakt sloten met Passchier Hendricks Bolleman. De Haagse
koopman, die met zijn compagnons, de Drachtster vaart
hadden laten graven. Jaeen Hinnes was boer te Noorder Drachten en hij
was in 1613 al aanwezig, als volmacht, om de Kletster vaart te laten
graven, wat uiteindelijk niet
was doorgegaan, want Smallingerland kreeg toen problemen met de
aangrenzende grietenijen, lees hier meer over in het boek
Smellingerland. Jaeen Hinnes
was een zoon van Hinne Ubles, die al in 1578 werd genoemd in Noorder
Drachten. In 1581 was hij kerkvoogd en in 1615 was
hij mede-eigenaar van de Folgera-venen onder Noorder Drachten.
Fooke Wytses was een brouwer en boer uit Zuider Drachten en huwde in
1705 met een zuster van de zojuist genoemde Cornelis Meinderts: Ybeltje
Meinderts, (zij stierf op 1 mei 1745 te Drachten). Dit waren kinderen
van Meindert Cornelis en Jetske Alberts. Meindert Cornelis was
bijzitter en boer te Oudega, zijn nageslacht heette in 1811: Kooistra.
(Opm. 2005: Dit bleek niet waar te zijn, in 1988 wist ik dat niet,
maar enige jaren later bij het samenstellen van het geschiedenisboek
over Oudega, heb ik dat verder uitgezocht, raadpleeg die
genealogie). Fooke Wytses werd in 1678 geboren te Drachten en
stierf daar op 4 maart 1756. Zijn ouders waren: Wytse Sytses en Mettje
Alles, brouwers te Drachten. Deze hele familie bestaat uit brouwers en
kasteleins. Zijn dochter, Jeltje Wytses, was getrouwd met Pybe Ottes,
een boer uit Eernewoude. De grootvader en grootmoeder van Wytse Sytses
waren Wytse Alles en Sjouck Foockes, (die we later nogmaals
tegenkomen): Wytse Alles was boer te Noorder Drachten.
Sytske Ljeuwes is Sytske Lieuwes; zij was de vrouw van Goytse Franckes,
een boer van de Zuider Drachten. Zij huwden daar in 1713. Later
huwde Goytse Franckes met Sjouckjen Pybes. Een dochter uit dit laatste
huwelijk is Jeltje Goytses, die in 1761 met Lowys Cornelis huwde, zie
aflevering IV. Sjouckjen Pybes
was een dochter van Pybe Ottes en Jeltje Wytses, die we zopas al
genoemd hebben. Sytske Lieuwes
werd geboren in 1683 te Drachten, als dochter van Lieuwe Gjalts en
Tjitske Wytses. Goytse Franckes
was in 1685 daar ook geboren en was een zoon van Francke Roeloffs en
Jeltje Goytses, die in 1678 te Drachten waren getrouwd. Francke is een
zoon van Roeloff Hendricks en Antje Poopes. Antje Poopes
stamde
van Benne Alles af, die in 1578 al te Drachten woonde.
Nu zijn wij aan Hiske Ljibbes toe. Zij heet niet zo, want haar naam is
Hiske Cornelis. Zij moet omstreeks 1649 geboren zijn in Noorder
Drachten, dochter van Cornelis Lowyses en Maaicke .. . Haar broer,
Lowys Cornelis, zijn we al
in de vorige aflevering tegen gekomen. Hiske huwde in 1675 met Liebbe
Popckes, (1650-1712), een zoon van Popcke Jans en Jentje Liebbes.
Popcke was een zoon van de timmerman Jan Wybes en Lipcke Popckes. Uit
het huwelijk van Liebbe en Hiske
werden tien kinderen geboren. Eén daarvan is Rinse Liebbes,
(1678-1764), die in 1711 te Oostermeer met het Boornbergumer meisje van
Oudegaaster afkomst
huwde: Richtje Atzes, (1689-1774). Rinse wordt wel als de stamvader van
het bekende Drachtster geslacht Kijlstra beschouwt. Deze familie gaat
vanuit Drachten naar Augustinusga; om dan omstreeks 1780 terug te keren
in Drachten. In 1715 werd Hiske Cornelis dus Hiske Liebbes genoemd, dit
gebeurde wel vaker, als een weduwe nog ergens
werd genoemd; want zij was immers de weduwe van Liebbe Popckes.
Fokke Sytses is de stamvader van een heel bekende Drachtster familie.
Want zijn
nageslacht heette Reiding. Wij hebben hier in Drachten een Reiding
parkje en een Reidingweg. Deze twee dingen zijn naar een verre nazaat
van onze Fokke Sytses vernoemd. Dat was Fokke Sytses Reiding,
(1806-1887). Hij was eerst secretaris en later burgemeester van
Smallingerland, (1868-1886). Ook was het deze Fokke Sytses Reiding, die
we al eens in aflevering I en II genoemd hebben. Onze Fokke Sytses
huwde in 1691 te Drachten met Lysbert Lyckles, een dochter van Lyckle
Tjebbes en Aafke Hiddes Petertilla. Lyckle Tjebbes
stamde af van Sjoerdt Ritzerts, die al in 1570 te Opeinde werd genoemd.
Aafke Hiddes Petertilla kwam uit een Wirdumer familie en stamde uit de
oud-Friese (boeren)adel. Maar Fokke Sytses heette
toen nog niet Reiding. Zijn zoon Sytse Fokkes (1693-1761), huwde in
1720 met Sjouckjen Arps Reiding en zo
kwam de naam in de familie. Sjouckjen Arps Reiding werd in 1695 te
Drachten geboren. Op haar ouders, Arp Wybes Reiding en Aeltje Meintes,
komen we later op terug; want hij
werd ook in de lijst van 1715 met zijn broer Gurbe Wybes genoemd.
In deze familie Reiding, (die van Fokke Sytses en Gerbe Wybes, want Arp
Wybes had geen zonen),
kwam het ambt van bijzitter, dorprechter, dorpsontvanger, kerk- en
armenvoogd, secretaris, enz. veelvuldig voor. Het waren 'gezeten'
boeren en middenstanders in het Drachten van de 18de eeuw. Met
als bekroning de burgemeester Fokke Sytses Reiding, (1806-1887). Die
had maar één zoon, Sytse Fokkes Reiding, maar
die is nooit getrouwd geweest en hierdoor stierf de familie in rechte
lijn uit. Tegenwoordig leeft nog nageslacht van Fokke Sytses in
Amsterdam en Schiermonnikoog.
Met deze familie Reiding komen we aan het eind van deze aflevering, de volgende keer komen we hier op terug. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering VI
DC vrijdag 12 augustus 1988
Voordat we verder gaan met een nieuwe aflevering, moeten we even een kleine fout herstellen. In één van de vorige afleveringen hebben we het gehad over de familie Bosscha. Aath Feddes was niet de grootmoeder van Jan Geerts Bosscha, maar zijn moeder. De ouders van Jan Geerts Bosscha zijn Geert Jans Bosscha en Aath Feddes. En de vader van Geert Jans is inderdaad Jan Jochums. Dan gaan we nu verder met de lijst van 1715.
Klaas Folkerts kwam uit een bekend molenaarsgeslacht; hij was geboren in 1685 te Drachten en huwde in 1710 te Bergum met Sjoukjen Heerkes Rinsonides. Zij was geboren in 1684 op de Gaastmaburen onder Bergum en was een dochter van de bijzitter Heerke Rinses Rinsonides en Aaltje Tietes. Klaas Folkerts was een zoon van Folkert Klaases en Aukjen Tjeerdts. Folkert Klaases was net zoals zijn vader en grootvader molenaar en zij kwamen van oorsprong uit Lippenhuizen. Aukjen Tjeerdts was een dochter van Tjeerdt Jaeens en Jeltje Rinthies, die we al in afl. V eens hebben genoemd. Klaas Folkerts was een lakenkoopman in Zuider Drachten en zijn nageslacht ging naar Bergum toe.
Wij weten niet precies welke Hindrik Hindriks in onze lijst wordt bedoeld, want in die tijd (1715) komen meerderen met dezelfde naam voor in Drachten.
Arp Wybes is Arp Wybes Reiding(h). Hij moet omstreeks augustus 1671 geboren zijn in Drachten, als we tenminste de tekst op zijn grafzerk moeten geloven. Hij is overleden op 28-1-1748 te Drachten en is dan 76 jaar en 5 maanden oud. Arp Wybes Reiding was bijzitter van Smallingerland en dorprechter van Zuider Drachten. Hij huwde in 1691 te Drachten met de dochter van de Drachtster schoolmeester Meinte Jeyps: Aaltje Meintes. Zij moet omstreeks 1672 te Drachten zijn geboren en was dus een dochter van Meinte Jeyps en zijn tweede vrouw, Sjouckjen Jelles. Meinte was eerst schoolmeester te Oudega en later te Drachten. Enige broers van hem woonden in Boornbergum en een ander in Oudeschoot, (zie Genealogysk Jierboekje 1978, bladzijde 121). Meinte Jeyps was een zoon van Jeyp Jelles en Taal Claases. Taal komt uit Beets en was een dochter van Claes Tjidsgers en Wyts Boeles Boelens.
Maar het gaat ons om Arp Wybes Reiding. Zijn dochter Sjouckjen huwde in 1720 met Sytse Fokkes, zie hiervoor de vorige aflevering. Arp was een zoon van Wybe Gerbes (1635-1696) en Antje Reydts (1637-1708). De stamvader van deze familie was Gerbe Wybes, die al in 1581 volmacht was voor de Noorder Drachten, Dit is de overgrootvader van Wybe Gerbes. Antje Reydts was een dochter van Reydt Reydts en Sjouck Jans. Van deze Reydt Reydts had de familie Reyding haar achternaam verkregen. Arp Wybes Reiding was uiteindelijk naar zijn overgrootvader van vaderszijde vernoemd: Arp Jans; die omstreeks 1640 dorprechter te Zuider Drachten was. Straks komen wij nog de broer van Arp Wybes Reiding tegen, dat is Gurbe Wybes.
Gertje Aates huwde in 1687 te Drachten met Liebbe Alles en in 1702 voor de tweede keer met Ulrich Vlier.
Engbert Magiels behoort tot de Meetsma familie; hij was een zoon van Michiel Engberts Meetsma en Wiekje Geerts. Michiel was in timmerman in Zuider Drachten, zijn zoon, Engbert Michiels Meetsma, was een boer daar en huwde in 1688 met Joukjen Binnes; en in 1701 met Corneliske Gerbens. Joukjen was in dochter van Binne Rinthies en Antje Wilts. Engbert Michiels Meetsma en Corneliske Gerbens waren beiden in 1720 overleden.
Rinse Fookes was een boer in Noorder Drachten en huwde in 1684 met Aaltje Hanses Harmanides. Zij was de dochter van de Drachtster notaris Hanso Harmanides. Deze notaris hield zich niet alleen bezig met papieren, want omstreeks 1700 liet hij ook veen vergraven in Boornbergum. Die petgaten kregen de naam van Harmanides petgaten mee, maar tegenwoordig weet niemand dat meer. Zij heten nu de Boornbergumer Krite. En men kan daar met plezier langs fietsen van Boornbergum naar de Veenhoop, v.v. Rinse (ook wel Rinthie genoemd) Fookes was een zoon van Focke Rinthies en Sytske Lourenses, (die wij later ook weer tegen komen). Focke Rinthies was een broer van de zojuist genoemde Binne Rinthies en kinderen van Rinthie Fockes en Jouck Ebses, die in 1640 een boerderij hadden in Noorder Drachten.
Antje Arents huwde in 1695 met Minnardus Pytters Crabb. Zij kregen in 1698 een zoon Bernardus Minnardus Crabb. Volgens Bearn Lap was hij een neef van deze Bernardus Crabb en dat klopt wel; want Antje Arents was een zuster van zijn vader: Albert Arends.
De naam Bernardus (= Berend) komt wel voor in de familie Crabb. Want Minnardus Pytters Crabb was een kleinzoon van Berend Ulckes Crabb, die in 1649 te Drachten huwde met Swobb Heeres, (de weduwe van Gauwe Lieppes). De familie Crab(b) heeft gewoond in Drachten en Dokkum en bestond voor het grootste gedeelte uit chirurgijnen. Zij kwamen van oorsprong uit Dokkum.
Taeke Arents huwde in 1684 met
Tjitske Geerts te Drachten. Wij weten niet zoveel van deze Taeke Arents af. Hij
was in 1687 en 1694 curator over de kinderen van Jan Geerts en Tall Sytses, die
te Nijega woonden. Jan Geerts was een broer van zijn vrouw, Tjitske Geerts. De
volgende keer gaan wij met de lijst van 1715 verder. In 1717 stierf Taeke,
Tjitske leefde toen nog. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering VII
DC maandag 22 augustus 1988
In de vorige aflevering zijn we Goitse Franckes al eens tegengekomen. Hij was immers in 1713 met Sytske Lieuwes gehuwd. Goytse Franckes was een boer in Zuider Drachten. Ik ga hier niet dieper op in, want ik heb hem al bij Sytske Lieuwes al uitgebreid behandeld.
Wyger Wygers huwde in 1692 te Drachten met Joukjen Ubles. Hij moet ca 1668 ook daar geboren zijn en was een zoon van Wyger Wygers (en Sara Franses). Wij weten niet of Sara zijn moeder was, waarschijnlijk was zijn vader eerder gehuwd geweest? Wyger Wygers en Joukjen Ubles waren beide al in 1719 overleden; van de vijf kinderen bleven alleen Sytske en Uble Wygers in leven. Wyger Wygers was boer te Noorder Drachten.
Tjeds Wilts was Tjitske Wilts, die in 1697 te Drachten met Pyter Hendriks huwde. Pyter was een zoon van Hendrick Pytters en Mintje Lubberts, die in 1666 te Oudega woonden.
Fedderiks Upkes was een boer in Noorder Drachten. Hij huwde de eerste keer met Sjouck Luytsens, die in 1682 overleed. Fedderick huwde in 1683 dan voor de tweede keer met Trijntje Jacobs, de weduwe van Jan Arends. Jan Arends was een wagenmaker in Noorder Drachten; en een zoon van Arend Jans en Sepck Ruurdts; kastelein te Oostermeer. Het nageslacht van één van de zonen van jan Arends (Jeen Jans) noemde zich Radinga. Jeen Jans huwde in 1691 te Drachten met Grietje Michiels Meetsma. Hun zoon, Michiel Jeens Radinga (1692-1770) huwde in 1735 met Joukjen Egberts. Bearn Lap had een speciaal stukje aan hem gewijd. Maar daar komen we later wel op terug, als deze lijst van 1715 helemaal gereed is.
Want van Michiel Jeens Radinga is een wapensteen bewaard gebleven in de toren van de Hervormde Kerk aan de Kade te Drachten. En het nageslacht van een andere zoon van Jan Arends noemde zich in 1811 Pool en Veenema, dat was de zoon Minnert Jans, dy in 1692 te Drachten met Jeltje Jelles huwde. Zij was een dochter van Jelle Taekes en Tietje Klaeses. Jelle staat ook in onze lijst, hij werd daar Jelle Smid genoemd. Op die plek behandelen we hem wel. Jeen en Mindert Jans waren kinderen van de eerste vrouw van Jan Arends; dat was Hiltje Jeens. Hiltje was vernoemd naar haar tante Hiltje Warners (die te Oostermeer woonde en met Ritske Harckes was gehuwd). Hiltje Jeens is een dochter van Jaeen Minnerts en Trijntje Warners.
Jaeen Minnerts was een wagenmaker in Noorder Drachten en stamde af van Eynthe Minnerts, die in 1578 daar ook woonde. Hiltje en Trijntje Warners waren kinderen van de Noorder Drachtster kastelein: Warner Warners en Wick Martens. Fedderick Upckes huwde dus de eerste keer met Sjouck Luytsens. Haar halfbroer was de veenbaas Claas Luytsens en die woonde te Rottevalle. Hij was met Sjoerdtje Willems gehuwd, zij was een dochter van de Rottevalster veenbaas Willem Sipckes en Corneliske Aerns (zie in het boek over de Rottevalle bladzijden 242/243). Want Willem was een zoon van Sipcke Rinthies en Hendrickjen Willems. Sipcke en Hendrick Rinthies waren met een aantal anderen de opricheters van de Rottevalster Veen Compagnons. Claas Luytsens was een zoon van Luytsen Sytses en zijn derde vrouw: Hincke Foppes. Luytsen heeft eerst in Oudega en later te Boornbergum gewoond. Sjouck was een dochter uit zijn tweede huwelijk met Auck Aetes en was vernoemd naar zijn eerste vrouw: Sjouck Geuckes.
Fedderick Upckes had in ieder geval nog twee broers: Wytse en Focke Upckes. Het nageslacht van Focke Upckes bleef wel in Drachten wonen. Een nazaat, b.v. was Elisabeth Rienks, die in 1766 te Drachten met Johannes Jacobus Pool (1732-1816) huwde. Fedderick Upckes was een zoon van Upcke Feddericks (die in 1660 nog in Drachten leefde) en Ebel Wytses. Ebel komt uit een kasteleins familie, zij was een dochter van Wytse Alles en Sjouck Fockes, die we al eens eerder behandeld hebben in een aflevering; dat was bij Fooke Wytses. Een halfzuster van Fooke Wytses was Tjitske Wytses, die in 1680 huwde met Lieuwe Gjalts.
Foocke Wytses was een zoon van Wytse Sytses en Mettje Alles. En Tjitske Wytses was een dochter uit het eerste huwelijk van Wytse Sytses met Taetske Gurbes. Tjitske was de moeder van Sytske Lieuwes, die met Goytse Franckes was gehuwd, zie aldaar.
Pyter Douwes huwde in 1703 met Sytske Louwerenses. Zij werd geboren in 1680 te Drachten en was een dochter van Louwerens Fockes en Sjouck Popckes. Die in 1679 te Drachten huwden; Louwerens was een broer van Rinse Fookes, die we in de vorige aflevering al eens hebben genoemd. Louwerens leefde van 1650-1685; Sjouck Popkckes leefde in 1685 nog; ook zij stamde af van Benne Alles, die in 1578 te Drachten woonde. Van Pyter Douwes weten we zelfs niets van af, waarschijnlijk kwam hij van buiten Drachten?
Ljebbe Nietema was Liebbe Oedses Nietema; hij huwde in 1680 met Tetje Thadeus (ook wel Tetje Taedes genoemd). Zij was een dochter van de Drachtster schoolmeester, Thaedeus Ulckes en Auckjen Wobbes. Thaedeus was in 1656 ook cellecteur van de belastingen in Noorder- en Zuider Drachten; en van 1656-1664 schoolmeester en weer later (1675) koopman in Noorder Drachten. Hij was een zoon van Ulcke Fockes en Wytske Geerts. Wytske kwam uit De Wilgen, zij was een dochter van Geert Hendricks en Goytcke Cornelis. Ik zelf stam af van haar broer: Roeloff Geerts, de grootvader van Tettje Goytses (de vrouw van dominee Atzo Nicolai van Drogeham).
Geert Hendricks was de zoon van Hendrick Geerts. Dezelfde Hendrick had nog een broer Thys Geerts, ook een voorvader van mijzelf. Thys zijn nageslacht bleef in de Kortehemmen en Boornbergum wonen.
Een zoon van Liebbe Oedses Nietema was Thaedeus Liebbes. Hij
werd in 1686 te Drachten geboren en huwde in 1715 met Trijntje Binnes. Net zoals
zijn grootvader was hij schoolmeester, maar niet in Drachten, maar te Rottevalle.
Thaedeus Liebbes was nogal actief bij de stichting van de Rottevalster kerk in
1724 (lees daar meer over in het boek over de Rottevalle, bladzijde 148). Liebbe
Oedses had nog een broer Jacobus Oedses Nietema, die met Lysbert Scheltes was
gehuwd. Het nageslacht van Jacobus was nog wel bekend in 1811 en woonden dan in
Achtkarspelen. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering VIII
DC vrijdag 9 september 1988
Familie van Jelle Smid hebben we in de vorige aflevering al eens behandeld. Jelle Smid heette Jelle Taekes voluit. Hij was een smid in Noorder Drachten en huwde ca 1670 met Tiet Claeses.Van Jelle weten we dat hij nog in 1718 leefde, toen was hij curator over de kinderen van zijn dochter Jeltje (die met Minnert Jans was gehuwd). Zijn vrouw was in 1690 nog in leven. Jelle Taekes was een zoon van de Noorder Drachtster wever Taecke Jelles en Jeltje Wytses. Waarschijnlijk was Jeltje een dochter van Wytse Alles en Sjouck Fockes? Taecke was in 1648 en 1651 al wever daar. Zijn nageslacht gaat voor een deel naar Garijp en Suameer te wonen en een nazaat in de rechte lijn was b.v.: Jelle Wytses de Jong (1749-1837). Hij huwde in 1778 met het Drachtster meisje Aukjen Eises (Eisma) (1759-1805).
Aafke Pytters huwde in 1704 te Drachten met Johannes Meinderts. Aafke was een zuster van Sytske Pytters, die we al eerder in één van de eerste afleveringen hebben genoemd. Sytske huwde in 1694 met Heere Hendriks. Aafke werd in 1680 te Drachten geboren en was dus een dochter van Pyter Gjalts en Sjouck Halbes. Wij willen toch even wat langer stil staan bij dit echtpaar, want er zitten toch wel enige nieuwsgierige voorouders bij. Pyter huwde in 1675 te Boornbergum met Sjouck Halbes. Hij stierf al in 1697; een jaar later (1698) was Sjouck nog boerin op stem 7 te Noorder Drachten (dit is een boerderij met stemrecht; ik denk dat het wel eens zinvol kan zijn om een aparte aflevering te wijden aan die stemdragende boerderijen; als we willen, dan kunnen we ze nog tot vandaag toe traceren!). Maar goed, daar komen we dan wel op terug.
Pyter Gjalts kwam van Noorder Drachten en was een zoon van Gjakt Pyters en Sytske Rinthies. Sytske was een zuster van Focke en Binne Rinthies; die langzamerhans al aardig bekend worden. Het waren kinderen van Rinthie Fockes en Jouck Ebses. Gjalt Pyters was net als zijn vader (Pyter Gjalts), een boer in Noorder Drachten. De zopas genoemde stem 7 van Noorder Drachten was in 1640 in gebruik bij Pyter Gjalts, dat was de overgrootvader van Sytske en Aafke Pytters. Sjouck Halbes kwam uit Boornbergum, zij was een dochter van Halbe Goythies. En hij was weer een zoon van Goythie Halbes en Sjouck Jans, die afkomstig waren van Boornbergum en Smalle Ee.
Wij weten niet precies wie eigenlijk die Johannes Meinderts was, hij is op dit ogenblik niet te vinden.
We zijn nu aan Gurbe Wybes toegekomen. Die naam wordt nog weleens op verschillende manieren geschreven: Gurbe - Girbe - Gerbe en zelfs nog wel als Gerben. Gerbe Wybes was een Reiding(h) en was een broer van Arp Wybes Reiding, die we al eens eerder in deze lijst hebben behandeld. Gerbe was in 1676 te Drachten geboren en stierf op 8-12-1725 aldaar. Hij huwde in 1709 te Drachten met Wytske Abes. Zij kwam daar ook vandaan en was in 1678 geboren. Zij leefde in 1750 nog en was een dochter van Abe .. en Marijke Hanses. Gerbe Wybes Reiding was een kuiper. Hun kinderen trouwden ook met bekende Drachtsters. Ik zal ze hier maar even noemen, want dat is wel een aardige aanvulling op de geschiedenisboeken van Smallingerland.
Antje Gerbes Reiding (1710-1781) huwde in 1734 te Niehove (Groningen) met Gerardus Jacobus Posthuma. Een broer van hem was de bekende Drachtster apotheker Suardus Jacobus Posthuma. Over de Posthuma's is uitgebreid geschreven in het Genealogyske Jierboekje 1954 van de Fryske Akademy. Zij kwamen van oorsprong uit Niehove. Later woonde nageslacht in de 18de eeuw in Drachten en Gorredijk. Gerardus was een bakker, hij woonde eerst te Stroobosch en later in Drachten en Sneek, Waarschijnlijk stierf hij in 1769 daar?
De tweede dochter was: Marijke Gerbes Reiding, zij was in 1712 te Drachten geboren en leefde in 1791 nog. Zij huwde in 1737 met Liebbe Johannes (1717-1772). Liebbe was ook een kuiper en koopman in Noorder Drachten. Hij was een zoon van Johannes Jans en Jitske Liebbes; zij huwden in 1699 met elkaar in Drachten. Johannes was ook een kuiper in Noorder Drachten en was daar in 1677 geboren. Hij was een zoon van de Drachtster wever Jan Johannes en Aaltje Louwerenses. Een zoon van Liebbe Johannes en Marijke Gerbes Reiding was Jan Liebbes (1743-1798), zijn nageslacht kreeg de naam van Kuipers mee. Hij was een zilversmid in Drachten en huwde daar in 1788 met Froukjen Jans (1753-1831), een dochter van de schipper Jan Hendriks Aap en Marijke Johannes.
Dan kwam er een zoon: Abe Gerbes Reiding (1714-1748), hij was een houtkoopman te Drachten en bleef net zoals zijn broer Wybe Gerbes Reiding een vrijgezel. Wij kunnen niet zoveel over hen terug vinden. Tegenwoordig leeven nog een aantal Reidings, voornamelijk in Leeuwarden en omgeving, waar de oude voornaam Gerben nog in voortleeft. Het zijn allemaal nazaten van de jongste zoon van Gerbe Wybes en Wytske Abes, nl.: Reydt Gerbes Reiding (1721-1773). Hij was een koopman en (kunst)schilder. Hij huwde in 1747 met Antje Jans Pama (1725-1771) en in 1771 nogmaals met Tjitske Roelofs.
Gerbe Wybes Reiding was een zoon van Wybe Gerbes en Antje Reydts. Deze Wybe was weer een zoon van Gerbe Wybes en Aaltje Arps (Jansdr.); en Antje Reydts was een dochter van Reydt Reydts en Sjouckjen Jans. Ik ga hier nu dieper op in, want ze waren al eens bij Arp Wybes Reiding genoemd. Binnenkort komt er een speciaal Frysk Kertiersteatenboek uit van het Genealogysk Wurkferbân fan de Fryske Akademy (waarvan ik zelf de secretaris ben) en daarin wordt o.a. de familie Reiding wel een paar keer in genoemd. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering IX
DC vrijdag 30 september 1988
Met deze aflevering komen we aan het eind van de lijst van 1715, (zie afl. III), zodat we de volgende keer weer wat anders uit het dagboek van Bearn Lap kunnen beschrijven.
Feitse Eebeles huwde in 1695 te Drachten met Trijntje Martens, beiden kwamen toen van Drachten. Later worden ze Mennist (= Doopsgezind), (wel een beetje apart, als een mennist in 1715 stoelen in de Hervormde kerk had!?), maar dat was ook het geval met Gerbe Wybes Reiding. De Reidings kwamen ook uit een voornaam menniste familie voort. Om even terug te komen op Feitse Eebeles, hij was een boer en stierf op 15-7-1720 te Drachten, volgens gegevens uit het menniste lidmatenboek van Drachten-Ureterp. Trijntje Martens werd daarin niet meer genoemd, zij was kennelijk voor 1720 al overleden? Wij weten niet wie de ouders van Feitse en Trijntje waren; genealogisch onderzoek naar mennisten is altijd heel moeilijk.
Wyger Hindriks (1686-1727) huwde in 1710 te Drachten met Lutske Folkerts (1688-1722) en in 1723 met Lysbeth Melles. Lysbeth huwde in 1728 met Jeen Minderts (1704-1740). Jeen was een zoon van de schoenmaker Mindert Jans en Jeltje Jelles, zie afl. VII en VIII. Wyger Hendriks was een boer in Noorder Drachten, maar hij had ook eigendommen in Hemrik liggen. Hij was een zoon van Hendrick Wygers en Antje Durks, die in 1685 te Drachten huwden. Ook Hendrick had eigendommen in Hemrik liggen, nl. stem 9 in 1698. Hendrick heeft van alles gedaan, hij was molenaar, schoenmaker, bakker en houtkoopman. Hij leefde van 1651-1736. Zijn vrouw Antje kwam van Ureterp, zij was een dochter van de Ureterper molenaar en bakker Durck Folckerts en Sigerke Annes. Durck was een zoon van Folckert Durcks en Trijntje Melles en kleinkind van Durck Pieters en Tjitske Folckerts. Durck Pieters was een molenaar in het begin van de 17de eeuw in Kornjum. Hij is de stamvader van de families Van der MOlen en Van der Meulen, resp. in Rottevalle en Ureterp. Een heel bekende nazaat van hem is: Sytse Jan van der Molen, de bekende Friese publicist.
Hendrik Wygers was een zoon Wyger Eernstes en Lutske Gjalts; dat was een koopman in Beetsterzwaag. En Wyger was een zoon van de koopman Eernst Hendricks en Geeske Wygers van Beetsterzwaag. De volgende keer gaan we weer verder met wat nieuws uit het dagboek van Bearn Lap. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering X
DC woensdag 12 oktober 1988
We beginnen nu met iets nieuws uit het dagboek van Bearn Lap. Uit de eerste aflevering weten we dat hij op 11 februari 1724 te Drachten werd geboren. Welnu, op 11 februari 1773, toen hij 49 jaar oud was geworden, ging hij nogmaals zijn leven bijlangs, en vertelde dan iets over hem zelf. In de komende afleveringen zullen we dat letterlijk overnemen. (Op de bladzijden 27 t/m 31 van de getypte versie vinden we dit terug).
Op mijn eigen verjaardag. Geboren den 11 Februarij 1724.
Overdenk ik eens voorwaar
Den tijd Negenenveertig jaar
Het geen mij nog gebeuren mag
Te vieren mijn's geboorte dag
De Halve eeuw komt mij te binnen
Zie ik op heden zal beginnen
Dat ik door Gods voorzienigheid
Op heden nu zijn ingeleid
Bedenk ik nu op dezen dag
Het geen mij gebeuren mag
Dat ik op heden word verjaard
En in gezondheid nog bewaard
Bedenk ik heden van der jeugd
Het geen mij van mijn tijd al heugt
Van den tijd mij heugd voorwaar
Den tijd van van vijfenveertig jaar
Veel dingen van merkwaardigheid
Het geen vroeg al in geheugen leid
Ik weet en dat is zeker waar
Toen ik was in 't vijfde jaar
Het geene dat mij een en al
Nau nimmer nooit vergeten zal
Schoon ik de halve eeuw begin
Veel dingen schiete mij in 't zin
Zoo van der jeugde tijden of
Heb ik veel overdenken stof
Denk ik eens voor jaren lang
Wel aan mijn eerste schole gang
Denk ik aan die jongelingen
Die met mij ter schole gingen
Nu in den tijd ik zeg voorwaar
Wel voor vierenveertig jaar
Ik zeg van Kinders een en al
Wel honderd denk ik in 't getal
Dragster schole in 't gemeen
Was toen ter tijden al te klein
Het geen mij nog geheugen mag
Op dezen mijn geboorte dag
Denk ik in 't vijfstigt jaar te wezen
Aan mijn kindsheid wel voor dezen
Waar zijn nu dees kinders al
Van honderden wel in 't getal
Ja vele zijn nu immers doot
Veel met mij geworden groot
In dit mijn vijfstigts jaar geseid
Wat zijn de kinders al verspreid
In vreemde landen weg en weer
Na Oostindiën dog zoo weer
Zag men die leven allegaar
Nog eens te zamen bij malkaar
Men zou ze vinden inderdaat
Wel in een ongelijke staat
(Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XI
DC maandag 12 december 1988
Denk ik mijn vijftigst jaar
Aan Dragster oude burgerschaar
Het zij in noorden ende zuiden
Van vele oud bekende luiden
Hier binnen Dragten overal
Een grote menigte in 't getal
Die van mijn jeugd tot deze dagen
Voor als na zijn weg gedragen
In dit mijn halve eeuwe leven
Op vele dingen agt te geven
Zoo ik immers koom beschouwen
Op veele Huisen en gebouwen
Het gene in mijn vijftigts jaar
Is wel veranderd hier en daar
Hoe vele huisen immer oud
In Dragten in mijn tijd herbouwd
Hoe vele plaatsen eertijds bloot
Zijn nu met huizen als vergroot
Denk in mijn tijd in Dragten al
Meer dan honderd in 't getal
Veel huiskes eer voor arbeidslien
Zijn met veel groter nu voorzien
In mijn vijftigts jaar gewis
Dat Dragten veel veranderd is
Veel Boeren huizen in mijn tijd
Herbouwd, veranderd breed en wijd
Dat is veranderd wonderbaar
Ja wel in dit mijn vijftigts jaar
Noord en Zuid van beider kant
Dat eer met Kerken was beplant
Ik ben in 't zuiden doopt weleer
Men vind er nu geen Kerke meer
De print der Kerke van de Dragten
Die houd ik steeds tot een gedagten
't Zij buitenwaards het binnenwerk
Bewaar ik nog van beider Kerk
En veel omstandigheid van dien
Is heden nog bij mij te zien
Het huis der oude Posterij
Dien prent is heden nog bij mij
Heden in mijn vijftigts jaar
Heb ik het alles bij malkaar
Denk ik aan veel dingen meer
In mijn vijftigts jaar weleer
Zo van een en ander zaken
Kond ik wel een boekje maken
Zoo men de Dragten gaat in 't rond
Bij vele zaken stille stond
Ik ga niet verder nu voorwaar
Dat ik zelfs weet in 't vijftigtd jaar
Dingen ouder in zijn wezen
Is voor in mijn Cronijk te lezen
Van honderd jaar en nog weleer
Van vele oude dingen meer
Bedenk op heden dezen dag
Wat mij niet al geheugen mag
(Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XII
DC woensdag 23 november 1988
Buiten Dragten van ter zijden
Wat vele landen in mijn tijden
Die nu op heden in der daat
Al veel veranderd van gelaat
Wat bos en aangebroken lant
In dees mijn tijd aan alle kant
Gaan ik met mijn gedagten heen
Bovenwaarts naar 't hogeveen
Denk ik voor tweeenderig jaar
Doe ik meed turfkruijer waar
Hoe het zeker gelijk gewis
Al wonderlijk veranderd is
Het Volger veen gelijk men weet
Was in mijn tijden vrij wat breed
Waar zijn nu de Venen al
Tusschen Dragten en Rotteval
Wat vind men aan alle kant
Veel leijen aangebroken lant
Bedenk in veele dingen meer
In mijn vijftigts jaar wel eer
Nu zoo zal ik eens beginnen
En mij keren nu na binnen
Denk ik aan mijn ligchaams kragt
In sterkte op het hoogst gebragt
Koomt men op het hoogst te staan
Dan is 't klimmen eens gedaan
Het zinnebeeld der ouderdom
Op dezen dag daar denk ik om
Het zinnebeeld dat is een leer
't Klimt met op en daalt te neer
Dat zinneprent daar wel op let
Zoo gaat het met het mensdom net
De eerste trap mijn tiende jaar
Hoe jong en lustig dat ik waar
Op dezen trap versta mij wel
Ik houd het met de kinderspel
Het is te regten wel gezeid
De eerste trap vol ijdelheid
In twintigste de twede trap
Was ik veertig en de rap
Toen kon ik krieooltjes maken
Met vermaak in vele zaken
Deze trap ik zeg voorwaar
Wist en zag ik geen gevaar
Op dezen trap doen kon ik springen
En nog wel een deuntje zingen
Ik dagt terwijl men daar op stond
Dat men nu weer dalen kond
De derde trap van zesmaal vijf
Had ik twee beentjes onder 't lijf
Wat stond ik op mijn voetjes vast
Gemene werken zijn geen last
Op deze trap wat was ik sterk
Bezig ijverig in mijn werk
Heiza ging ik met een stap
Veerdig na de vierde trap
Dees vierde trap wel bedagt
Stonde ik even nog in de kragt
Op dees trap zoo als ik merk
Was ik bedaarder in mijn werk
(Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XIII
DC vrijdag 23 december 1988
Om naar de vijfde trap te gaan
Is weinig meer als stil te staan
Al lengsken met een flauwe stap
Komt men op deze vijfde trap
Heden gaan ik nu voorwaar
Deze dag in 't vijftigts jaar
Zoo ik leef zoo moet ik leren
Na beneden zich te keren
Eerst om hoog en dan beneen
Na de weg in 't algemeen
Gezegend dat mij dezen dag
Op heden nu gebeuren mag
Om mij niet te laten binden
Van mijn buuren ofte vrinden
Of mij zelf een voor plaizier
Dat ik nu mijn jaardag vier
Te meer omdat ik nu voorwaar
Heden gaan in 't vijftigts jaar
Ik heb op dees dag van heden
Immers veel verpligt en reden
Dat ik mij nu dankbaar toon
Dat ik nog hier in Dragten woon
Van mijn jeugdige dagen af
Heb ik grote dankens stof
Dus ver mijn dagen hier gebragt
Vris en wel in levenskragt
Sterk en wel gezond voorwaar
Denk ik in mijn vorig jaaren
Die er kinders met mij waren
Die met onze jongelingschap
Stonden op den eersten trap
In zwakheid zoo van levenskragt
De eerste tijd al doorgebragt
En de verder trappen meer
In Sukkelingen zwak en teer
Daar ik in tegendeel is waar
Zijn nog behoed in vijftigts jaar
Gelukkig daar men vris en zond
De halve eeuw leeft in het rond
Daar men in zoo veele dagen
Nimmer reden hebt te klagen
Een grote rijkdom op dees aard
Daar men voor zwakheid is bewaard
Het geen ik heden op dees dag
Van mij zeggen kan en mag
Dit tot een verjaars gedagten
Van mij Fabricius van de Dragten
Dat ik nu ga in 't vijftigts jaar
De halwe eeuw is zeker waar
Getekend
B. Fabricius Den 11
February 1773
De volgende keer gaan we weer met iets nieuws uit zijn dagboek verder.
(Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XIV
DC vrijdag 3 februari 1989
Reinder-om en Sjouk-moei
Een zeldzaam stuk gebeurd voorwaar/
Naauw een twintig duizend paar/
Een stukje dat merkwaardig is/
Blijft veel al in gedachtenis/
Reinderom en Sjoukmoi beid/
Van dit ons Dragten hier gezeid/
Toen zij trouwden dit is waar/
Beid te zamen veertig jaar/
Zij verschilden zaam drie weken/
Denk eens wat hier is gebleken/
Haar echte staat en ommgang/
Vijf en twintig jaren lang/
Dat dee'z oude man en vrouw/
Leefden in den echten trouw/
Het sterven van dit oude paar/
Is tot meerder wonderbaar/
Dee'z oude man is dee'z bedacht/
Verstierf en is ter aard gebragt/
Drie weken na deez tijd gewis/
Deez oude vrouw gestorven is/
Drie weken was de man ook meer/
Drie weken zoo u mij versta/
Volgt deze vrouw de man ook na/
Deze menschen heen gedragen/
Wel even op gelijke dagen/
Nooit gehoord noch nooit gezien/
Als van dit paar oude lien/
Hetgeen nog meer merkwaardig is/
Is dat op haar begravenis/
Haar oudste dochter was voorwaar/
Geworden drie en zeventig jaar/
En meer kinders wel beschouwd/
Zijn geworden ook vrij oud/
Zij zijn begraven met een woord/
Op het kerkhof van het noord/
Dat is hetgeen ik heb gezien/
In Dragten van deez oude lien/
Het wordt zeldzaam van mij geacht/
Tot memorie in 't gedicht gebragt/
Daar veele jaren na deez dag/
Dit nog eens bedenken mag.
B. Fabricius
Reinderom en Sjoukmoei/
oud Schuitevaarders lang in Dragten.
Waarschijnlijk wordt met deze personen de volgende mensen bedoeld: Op 30 mei 1697 huwden te Drachten: Reinder Hendricks en Sjouckjen Alles; beide van Drachten afkomstig. Zij kregen de volgende kinderen, allemaal in Drachten gedoopt: 1. Hendrickjen, 27-3-1698, jong overleden, 2. Hendrick 8-5-1701, jong overleden, 3. Bontje, 27-1-1704, 4. Yefcke, 14-2-1706, 5. Hendrick, 23-12-1708, jong overleden, 6. Martsen, 10-4-1712, 7. Hendrick, 20-9-1716, 8. Antje, 8-1-1719.
In 1749 (Quotisatie) was Reiner Hendricks "een schipper, sober in staat". In de speciekohieren vinden we hem ook terug. In 1744 (Volkstelling) woonde hij in Noorder Drachten. In 1750 woonde hij daar op nr. 157; dat nummer werd in 1754 omgezet in nr. 128. Maar sinds 1751 woonde hij in "schuite". En tussen 1756 en 1760 was hij niet aanwezig, want dan werd hij nergens meer genoemd. En in 1760 kwam hij terug en woonde dan op Noorder Drachten 76 en werd hij geallimenteerd, d.w.z. door de Hervormde armvoogdij onderhouden. Tussen 1765 en 1766 was hij daar.
Volgens Bearn Lap overleed zijn vrouw toen ook. Als we aannemen, dat zij beiden inderdaad 20 jaar waren geweest bij het huwelijk in 1697, dan zouden zij beiden om de 90 jaar oud moeten zijn geworden, en dat was toen in hele leeftijd! De oudste dochter (Bontje), was inderdaad in 1766 geen 73 maar 62 jaar oud. Dat had Bearn eerst ook opgeschreven, maar later had hij doorgekrast en veranderd in 73. Hij wist natuurlijk niet, dat er meer kinderen zijn geweest en jong overleden waren.
Wel een nieuwsgierig stukje, dacht
ik en laat mij dat dan ook maar gebruiken voor mijn rubriek. Wat een Quotisatie-,
specie- en volkstelling kohier nu precies is, komen wij later wel eens op terug.
Want in volkstelling is niets nieuws onder de zon, hoor! Vroeger werden ze ook
al samengesteld. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XV
DC vrijdag 31 maart 1989
Er is heel veel over de Nederlands Kerk geschreven, maar voor zover ik weet, hebben ze nooit iets over de bouwers geschreven. En daarop wil ik nu wat dieper in opgaan. Hier kunnen we een paar afleveringen mee vullen. Daarna kom ik terug op de gegevens van Bearn Lap. Voor diegenen die hier nog niet zolang in Drachten wonen, zal ik in het kort nog een korte geschiedenis houden over de voormalige kerken van de beide Drachtens, zodat wij dan ook weten waarom die oude kerken moesten verdwijnen. In Smallingerland is de bewoning begonnen omstreeks de negende eeuw na Christus. Er zit een hiaat in van zo'n 1500 jaar, want in het laatst van de ijzertijd, (pak weg zo'n 400 jaar voor Christus was sinds duizenden jaren een eind gekomen aan de doorgaande bewoning in onze streken.) In het Subboreaal, (begint omstreeks 3200 voor Christus), begon hier de groei van het veen. In het begin konden ze hier nog wel wonen, maar dat werd steeds minder.
De oudste nog bestaande plaatsen in Smallingerland zijn zonder twijfel: Smalle Ee, Oudega, Nijega en Boornbergum. Plaatsen die er niet meer zijn, zijn b.v. Klûsewier bij de Veenhoop en de verscheidene huissteden in het laagveengebied van het westelijk deel van onze gemeente. Zoals in heel veel gemeenten, (aangrenzende gemeenten om ons heen), aanwijzigingen zijn van een bewonings opschuiving naar het oosten op, komt dat ook bij ons voor. Kort geleden heb ik in het kader voor de voorbereiding voor een geschiedenisboek over oUdega, dat het volgend jaar zal uitkomen, wat veldwerk verricht in de Hoge Warren ten westen van Oudega.
We hebben toen daar ook weer het bekende 11de en 12de eeuwse scherfmateriaal gevonden, zo als wij als archeologen dat graag tegenkomen, als wij onderzoek doen in de veengebieden. Dat aardewerk is het zogenaamde Pingsdorf- en bolpot aardewerk. Mijn kollega van het Fries Museum, drs. E. Kramer, en ik hebben daar vorig jaar een uitgebreid artikel over geschreven in It Beaken, het tijdschrift van de Fryske Akademy. Dat was een vervolg van een onderzoek naar die middeleeuwse huissteden in De Deelen onder De Tijnje. Voor belangstellenden wil ik graag naar ons artikel verwijzen.
Welnu, zo iets als wij toen in 1986 gevonden hebben bij Oosterboorn, (bij Oldeboorn), kwamen we dit voorjaar ook weer tegen in De Hoge Warren. Een middeleeuwse huisstede met een vuurhaard. De juiste gegevens verwerken we nog in ons geschiedenisboek over Oudega. Bij het archeologisch onderzoek naar het klooster Smalle Ee in 1980, kwam ook een houten kerk te voorschijn. In de voormalige (dorps en/of klooster) kerk vonden we toen een houten voorganger uit de 10de eeuw terug. Zo iets was ook teruggevonden bij het archeologisch onderzoek naar het kerkje van Klûsewier bij de Veenhoop in 1976.
Alleen stond daar de kerk een klein beetje buiten die (latere stenen) kerk. Daar zijn toen alleen de zandfunderingen van teruggevonden. Maar voor Drachten moeten wij terug naar de archeologische opgraving van het oudste Drachtster kerkje in De Drait. Eerst wat geschiedenis, voordat wij daar mee verder gaan. Sinds mensen heugenis was bekend dat op het Pastorie land van de Zuider Drachten een oud kerkhof had gelegen. In de vorige (19de) eeuw werd dat nogmaals aangehaald door notaris Jan Gelinde van Blom in zijn geschiedenis boekje over Drachten. Ik zal daar enige citaten uithalen. Van Blom schreef toen in 1840 in zijn boekje "De opkomst van het vlek Dragten" het volgende over dat oude kerkhof: (bladzijde 10 e.v.) - "Het oude kerkje toch, dat op het land van de Pastorije-plaats bij den Slingeweg heeft gestaan, tot welks opbouwing Duif- of Tufsteen is gebezigt geweest, en de steenen graven, deels gemetseld, deels van losse steenen bij elkaar gevoegd, die men in het aldaar nog aanwezige kerkhof ontdekt heeft, doen ons aan eenen hoogen ouderdom denken." -
Bij de opgraving in de jaren 1969/1970 is inderdaad tufsteen teruggevonden. Maar daar straks meer over. Wij willen nog even Van Blom citeren. Wij moeten natuurlijk wel begrijpen, dat hij dat zo'n 150 jaar geleden schreef. En dus nog niet op de hoogte kon zijn van het gene dat wij nu allemaal weten. Maar uiteindelijk is het misschien wel eens nieuwsgierig om deze gegevens eens naast elkaar te leggen, en dan daarna een konklusie uit te trekken. Wonderbaarlijk zal dan blijken, dat Van Blom toen eigenlijk niet eens zo ver van de juistheid af was. Wij citeren Van Blom nogmaals: - "dat de eerste kerk te Dragten, hetzij dan van hout of steen, in de achtste of negende eeuw gesticht is. Zeer langzaam moet zich echter het dorpje vervolgens hebben uitgebreid. Althans niet voor de twaalfde eeuw schijnt men de behoefte gevoeld te hebben om het eerste kerkje te vergrooten." -
Hij schrijft daar nog meer over,
maar dat nu zo ver achterhaald, dat wij dat nu niet meer relevant vinden voor
ons verhaal over de geschiedenis van Drachten. De volgende keer komen we hier op
terug. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XVI
DC vrijdag 21 april 1989
Iets over de geschiedenis van Drachten.
Met deze aflevering gaan we verder met de geschiedenis over de Drachtster kerken. In de jaren 1969 en 1970 werd een onderzoek ingesteld door het Fries Museum naar het oude kerkhof in het uitbreidingsplan De Drait. Dat was juist in de jaren dat ik nog studeerde voor bouwkundige en dus nog niet werkzaam was bij het hetzelfde Fries Museum. Ik weet nog dat in die jaren men bezig was met onderzoek naar middeleeuwse kerken, ik denk hierbij aan Ouwsterhaule en Hardegarijp en later dus Klûsewier en Smalle Ee. De bewoning is in deze streken veel ouder als men vroeger dacht. Men dacht dat in die voormalige veengebieden het bewonen begon in de 14de en/of 15de eeuw. Wij weten dat dat nu veel eerder moet zijn. In de vorige aflevering heb ik al gezegd, dat er een hiaat van zo'n 1500 jaar in zit. Want sinds het mesolithicum (10.000 jaar geleden), woonden op de plaats waar het tegenwoordige Drachten ligt, al mensen.
Maar de tegenwoordige geschiedenis van Drachten (en hierbij denken we aan de bewoners van Friese afkomst), begon omstreeks 1000 na Christus. Zij gingen aan de oevers van de Drait wonen en na verloop van tijd in de 13de eeuw was de nederzetting zo groot geworden, dat er een behoefte ontstaan was om zelf een kerk te hebben. Tegelijk in dezelfde tijd bouwde men ook een kerk in Kortehemmen, die er steeds staat. Voor die tijd zullen die oude Drachtsters waarschijnlijk naar Boornbergum en Smalle Ee naar de kerk zijn gegaan. Want het staat wel vast dat Smalle Ee en Boornbergum veel ouder zijn. Persoonlijk denk ik wel dat de bewoners uit die streken het eerste Drachten hebben gesticht. In de 13de eeuw heeft een klimaats opticum plaatsgevonden, de temperaturen waren toen zo'n 5 tot 10 graden hoger als nu.
Dit in tegenstelling tot een erg koude periode in de 17de eeuw. Maar goed, daar gaan we nu niet verder op in. Het zojuist genoemde klimaats opticum is waarschijnlijk ook de oorzaak er van dat er zo veel bewoning in het veen kon plaatsvinden. De naam DRACHTEN is afgeleid van het riviertje DE DRAIT. Dus in de 13de eeuw kregen de bewoners er behoefte aan om zelf een eigen kerk te hebben, men was groot genoeg geworden om dat zelf te bekostigen, maar men had geen geld genoeg om zo'n monumentale kerk als die van Oudega te bouwen. Men moest het wat eenvoudiger aanpakken. Om dat te reconstrueren, kunnen we terug vallen op de resultaten van het onderzoek na die oude kerk gedaan in 1969 en 1970.
Eind zestiger jaren van deze eeuw (20ste eeuw) was Drachten zo groot geworden, dat men plannen maakten om over de Zuider Hogeweg te gaan en daar moest een heel nieuwe wijk komen, het tegenwoordige Drait is daar het resultaat van. Uit volksoverlevering was bekend dat daar op het Pastorie land een oud kerkhof had gelegen. De gemeente Smallingerland had wel van begrip om daar enige aandacht aan te besteden, vandaar het onderzoek van het Fries Museum. De eerste bewoners van het oude Drachten waren zo rond het jaar 1000 langs het riviertje De Drait neergestreken. Mogelijk kwamen ze uit de streken van Smalle Ee en Boornbergum vandaan. Waarschijnlijk was er eerst wat landbouw en veeteelt aanwezig. En men behoefde maar een klein eindje naar het oosten op voor hun brandstof. Want er was genoeg hoogveen aanwezig om dat op te stoken.
En in de 13de eeuw was het zo groot geworden, dat men een eigen kerk konden stichten. De naam van het riviertje ging over naar de plaatsnaam. De naam Drachten en Drait staat in verband met een van hoog naar laag verlopend water. En dat klopt wel. Het tegenwoordige riviertje De Drait begint bij de Súderskarren, waar het de grens vormt vanouds al tussen Zuider Drachten en Kortehemmen. Maar de stroom moet erg oud zijn en zal toch wel stammen uit de tijd van de voorlaatste ijstijd, (het Saalien), nu zo'n 120.000 jaar geleden. Het smeltwater moest een plek vinden om weg te komen. Volgens het boek over het bovenste Boorne gebied (1961), blijkt uit geologisch en topgrafisch onderzoek dat De Drait zijn oorsprong vond in de omgeving van het tegenwoordige Trimunt bij Marum. En wel op de plaats dat ten westen van de Postdijk ligt.
Dezelfde Postdijk is eigenlijk een wat natuurlijke hoge rug in het landschap, ten oosten watert het af langs het Ouddiep richting Marum en naar het westen op watert het af langs de voormalige Drait en Boorne richting de voormalige Middelzee. Bij Kortehemmen aangekomen, werd het water opgekeerd door een hoge dekzand rug, waar Kortehemmen, Boornbergum, De Wilgen en Smalle Ee nu op liggen. Maar het water moest toch een weg vinden en stroomde dus van hoog naar een lager stuk en veranderde van richting. Want dat is ook een typisch verschijnsel van De Drait. Hij stroomt zuid noord, in plaats van oost west. Zo zie je maar weer, dat alles een oorzaak moet hebben.
En ten noorden van het
Buitensvallaat kon hij zijn oorspronkelijke richting terug vinden; een gevolg
daar van was het ontstaan van de meren en rivieren Smalle Ee(ster Zanding),
Ooster- en Wester Zanding (nu ingepolderd bij Oudega), Wide Ee, Kromme Ee, enz.
richting Grouw om daar uit te stromen in de Boorne bij Irnsum en gezamenlijk
verder te gaan als een flinke rivier, zodat er zo'n veel water los kwam om zelfs
in staat te zijn een Middelzee te vormen. Maar van die belangrijke stroom is
niet veel overgebleven als een klein riviertje ten westen van Drachten, de grens
tussen de dorpen Zuider- en Noorder Drachten aan de ene kant en aan de andere
kant Kortehemmen en Boornbergum - De Wilgen. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XVII
DC vrijdag 5 mei 1989
Iets over de geschiedenis van Drachten (2).
Resultaten over het archeologisch onderzoek zijn al eens in deze krant verwerkt van 1969 en 1970. Ik zal die gegevens nogmaals recapuleren en aanvullen met de nieuwste methoden benaderen.
In de 13de eeuw of wat eerder heeft op de plek een vrij grote kerk gestaan. Om de kerk heen lag een kerkhof, die afgeschermd werd door een bakstenen muur. Schervevan bolpotten en Duits steengoed gaven aan, dat de bewoning nog in de 15de eeuw daar aanwezig was. Dus in die tijd moet de plek verlaten zijn, naar alle gedachten zijn ze toen naar het latere Zuider Drachten vertrokken. Volgens een mondelinge overlevering werd die kerk helemaal afgebroken en met hulp van een lange rij mensen met de hand werd het bouwmateriaal overgebracht naar de plek waar nu het Zuider Kerkhof ligt. Dat kan wel kloppen, want tijdens de opgraving werd bijna geen vast materiaal gevonden.
Hoogst waarschijnlijk was de oude plaats een centrum van een boerenstreek. Langs De Drait kon men wel leven in een boeren milieu. Brandstof was genoeg voor handen, want waar het latere Drachten kwam te liggen, lag een heel groot hoogveengebied. En hout voor de huizen kon men halen uit het Hemster (= Kortehemmen) bos, dat aan de andere kant van De Drait lag. Ander bouwmateriaal, zo als baksteen is hoogst waarschijnlijk via Smalle Ee aangevoerd van de kleistreken. Want dat moet zo wel zijn ingevoerd, omdat wij hier geen klei hebben voor de bereiding van baksteen. Volgens Van Blom zou de bewoning al in de 8ste eeuw begonnen zijn, maar dat kunnen we nu niet meer hard maken. Wij zullen het een paar eeuwen later moeten stellen, zo rond het jaar 1000, dus in het jaar 2000 zou Drachten zijn 1000-jarig bestaan kunnen vieren. We hebben het altijd gehad over de bewoners van Zuider Drachten, hoe het met Noorder Drachten zit, komen we later over te praat.
Wij moetenb nog even verder gaan met de resultaten gaan met de resultaten van de opgraving. Volgens Van Blom waren er kort na 1800 daar op dat stuk grond ook stenen sarcofagen gevonden en die zouden bewaard zijn in It Bleekerhûs (thans Gemeentemuseum Smallingerland in Drachten). Maar die werden daar niet meer aangetroffen. Volgens H. Martin, (Zandstenen sarcofagen - 1957), waren twee sarcofagen in It Bleekerhûs aanwezig, maar die komen ergens anders vandaan, nl. uit Boornbergum en De Folgeren.
Diezelfde van Boornbergum was gevonden in mijn geboorteplaats, het Buitenstvallaat.
Toen Schotanus in 1667 zijn kaart van Smallingerland maakte, gaf hij al op die plek het oude kerkhof aan. Later werd dat door Wopke Eekhof in 1848 nogmaals herhaald. Dus sinds mensenheugenis was die plek bekend.
De kerk werd gebouwd op een dikke laag hoogveen. De funderingssleuven waren aan het (dek)zand toe uitgegraven. De omgangen van de sleuven waren duidelijk te herkennen als een lichtere zandbaan in het opgravingsveld. Die sleuven waren dus later na het graven gevuld met zand. Enkele kloostermoppen werden aangetroffen, dus dat duidde op al op bouw activiteiten voor 1250. Sinds enkele jaren weten we meer af van de fabricage van baksteen. Om 1250 heen kunnen wij het begin van die fabricage dateren.
B.v. bij de Graven van Holland in
Rijnsburg werden bakstenen graven aangetroffen. Van hen weten we ongeveer
wanneer ze overleden zijn. (Zie de boeken: "Opgravingen in Egmond"
(1984) en "Gravinnen van Holland" (1987), hier op na). (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XVIII
DC vrijdag 7 juli 1989
Iets over de geschiedenis van Drachten (3).
Wij gaan nu verder met de opgravingsresultaten. Zo als bij elke opgraving gaat, worden de opgravingsresultaten pas bekend, als we een opgraving hebben volbracht; de gegevens worden dan netjes op een rij gezet en uitgewerkt.
Op een wat hoger liggend, maar toch wat met hoogveen overdekte zandrug werd in de 13de eeuw zo'n kilometer ten noorden van het riviertje De Drait een waarschijnlijke bakstenen kerk gebouwd, met daar om heen een door een muur afgesloten kerkhof werd aangelegd. Aan de teruggevonden skeletten, die op enkele na allemaal verstoord waren en niet mer in situ lagen, kon door de kleine diepte waar op zij onder het tegenwoordige maaiveld werden aangetroffen (ca 35 cm) worden vastgesteld dat van het terrein ruim een meter afgegraven moet zijn. Of dit ook rond 1800, of veel eerder gebeurd moet zijn, zal echter nog uitgezocht moeten worden.
De teruggevonden sporen tonen aan dat voor de kerk werd gebouwd, door het oorspronkelijke veen sleuven werden gegraven tot aan de vaste dekzand ondergrond toe. Die op zijn beurt op ongeveer 50 cm onder de oppervlakte in leem overgaat. Deze sleuven waren met lagen schoon, geel en bijna zwart, sterk venig zand opgevuld, die nog tot een dikte van bijna 50 cm bewaard zijn gebleven. Van enig opgaand muurwerk van de kerk werd in zijn geheel niets teruggevonden. Uit de gevonden plattegrond kon echter, ondermeer door insnijdingen, andere soorten opvullingen enz. vastgesteld worden, zodat het gebouw tenminste drie bouw perioden heeft gekend.
De eerste omvatte een met een eenvoudige rondlopend koor afgesloten zaal kerkje, (d. i. een kerk zonder toren), dat in zijn bouwsleuven buitenwerks 25 m lang was en 9,50 m breed. Binnenwerks, ook volgens de sleuven, mat het schip 12,50 x 6,40 m, het koor 9,00 x 5,30 m, tenminste als de binnenwaartse verbredingen van de fundamentsleuven van het koor ook in het muurwerk zichtbaar zijn geweest. Tegen de ronde achterkant van het koor, kon volgens een zandvulling, een altaar hebben gestaan, terwijl een in het westelijke deel van het schip gevonden, ook gelaagde funderingsplaat van ongeveer 3,55 x 2,25 m waarschijnlijk ook voor het altaar (of een doop vat?) dienst heeft gedaan. Onderbrekingen in de sleuven doen veronderstellen dat de eerste kerk in het oostelijke deel drie toegangen heeft gehad, nl. telkens een aan de noord- en zuidzijde op de hoogte van de scheiding van het koor en het schip en nog een extra aan de de noordzijde van het koor. De openingen waren aan de noordzijde beide 1,30 m breed, aan de zuidzijde 1,10 m.
De oudste westpartij kon niet worden bestudeerd, omdat een 2,60 - 3,80 m brede en 10,15 m lange, ook gelaagde opvullend N-Z lopende sleuf van de tweede bouwperiode de oudste westmuur-sleuf vervongen had! De grote breedte van de sleuf suggereert dat men het kerkje toen van een erg zwaar westwerk heeft voorzien.
De derde bouwfase verlengde
de kerk met 12,10 m lengte naar het westen op, tot 37,10 m in totaal,
echter volgens de bouwsleuven. In deze verlenging was ook de torenbouw
besloten. De sleuven daarvan waren 2,20 - 2,60 m breed en vormden een
rechthoek van 7,15 bij 6,40 m. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XIX
DC vrijdag 4 augustus 1989
Iets over de geschiedenis van Drachten (4).
Wij moeten nog even de opgravings resultaten vervolgen, want daar mee waren we nog niet gereed gekomen.
De oostmuur van de toren was opgenomen in de westmuur van de verlenging van het eigenlijke kerk gedeelte, welke verlenging ca 6,80 m lang en 9,10 m breed was. Binnen deze uitbreiding, die 5,80 x 6,45 m mat, waren enkele begravingen. De sleuven van de derde bouwfase werden gekenmerkt door een donkere vulling, met baksteenpuin vermengd. Rond het buiten de kerkmuren aangelegde kerkhof was een muur aangelegd, waarvan de teruggevonden afbraaksleuven, die enkele keren nog baksteen in situ hadden (31 x 15,5 x 9 cm), in uitlopende van 1,40 tot 3,00 m toe.
Van hart tot hart gemeten omvatte de muren een terrein van 67,50 x 38,00 m; de lengterichting verliep oost-west. De kerk lag daarin niet precies in het midden: de lengte-as lag ca 2 m meer noordelijk, terwijl de westlijke verlenging de afstanden tot de kerkhofmuur ook niet te precies waren geworden. De begravingen hadden niet tot in de zandbodem plaats gevonden, ook de verstoorde skeletten lagen nog op een ca 10 cm dikke veenlaag.
Volgens de weinig teruggevonden scherven is de kerk waarschijnlijk al in de 15de eeuw afgebroken, hetgene misschien verband houdt met een verplaatsing naar Zuider Drachten, zo'n 1800 m meer naar het oosten op, op een iets hogere grondslag. Binnen de kerk fundamenten is een erg dikke veenlaag aanwezig geweest. Waarvan men waarschijnlijk net na het afbreken (misschien ook rond of kort na 1800?) turven hebben gestoken van 28 x 10 cm, volgens de verscheidene snijsporen die in het onderste laagje veen, soms zelfs nog tot in de hier en daar doorschijnende harde zand ondergrond aangetroffen werden. Gekonstateerd werd dat tijdens deze vervening een begreppeling voor de ontwatering werd aangebracht.
Op het kerkhof terrein werden deze sporen niet gevonden, het veen was hier door de begravingen kennelijk te erg verstoord. Ook werd waargenomen dat het afgegraven zand van de fundamenten buitenwaarts was gesmeten, hier en daar zelfs over de begreppeling heen. Behalve enkele gave en een erg groot aantal door de helft gekapte bakstenen is een enkel stukje tufsteen teruggevonden, maar in zo'n klein beetje dat hieruit geen konklusies mogen worden getrokken voor een mogelijke vroege datering dan de 13de eeuw. Hiervoor is het verder erg weinig aangetroffen scherven materiaal, bestaande uit fragmenten van inlands Fries, zwart gesmoorde kogelpotten en tuitkannen op een standring en met soms erg sterk geprofileerde randen, veel meer betrouwbaarder!
Ook enige 13de- en 14de eeuwse Rijnland keramiek resten werden gevonden, en ook een loden griffel van ongeveer 6 cm lang en aan de stompe kant doorboord. Het onderzoek werd in 1970 uitgevoerd door het Fries Museum te Leeuwarden en het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen.
Dit verslag stond in de
K.N.O.B. berichten van augustus 1970. Geschreven door de heer G.
Elzinga, oud provinciaal argeoloog van Fryslân. En door mij vertaald in
het Fries en verder nog bewerkt voor deze rubriek. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XX
DC vrijdag 15 september 1989
Iets over de geschiedenis van Drachten (5).
Het oude Drachten moet dus in het hoogveen hebben gelegen. Maar later hebben ze bij de nieuwbouw en uitbreiding (het plan De Drait) in de omgeving geen sporen meer teruggevonden van de bewoning, die bij de kerk behoorde. En daar hadden ze in 1970 wel op gehoopt! Maar helaas is dat dus niet teruggevonden, waarschijnlijk is alles te erg ver- en afgegraven. Het oude Drachten was een agrarisch dorpje, met kontakten richting het westen. Want in het oosten lagen grote hoogveen gebieden. Over het water was er wel kontakt mogelijk, bijvoorbeeld via de Noorderdracht het veen in naar Opeinde en aan de andere kant van de Dracht (Drait) lagen Kortehemmen en Boornbergum.
Via de Drait en het water De Smalle Ee (tegenwoordig Smalle Eesterzanding geheten) konden ze in het dorp Smalle Ee en Oudega komen en zo verder op naar de kleistreken getrokken zijn naar het noorden op en hebben zij dan misschien Noorder Drachten gesticht? Wij weten het niet. Het zou kunnen, maar mogelijk kan Noorder Drachten ook via Opeinde ontstaan zijn? Noorder Drachten is veel later ontstaan als het dorpje in De Drait, maar is ouder dan (het latere) Zuider Drachten.
In 1975 werd op de plek van het oude kerkje in De Drait een monument gemaakt. De omgeving van de kerk met de kerkhof muur werden weer aangegeven met een klein muurtje. Tevens werd een beeld van een Gotisch raam er bij gezet. Een mooi eerbetoon aan onze verre voorouders.
Noorder Drachten zal waarschijnlijk in de 14de eeuw ontstaan zijn, als we mogen uitgaan van de vondsten van kogelpot scherven in die omgeving. Ook zijn zulke vondsten gedaan in de (nieuwe) uitbreiding van Drachten in de 60er jaren van deze (twintigste) eeuw in de omgeving van de Vogelweide. Nu was het voorheen wel zo, dat men voor hen zelf enig turf groeven. Die oude veengravers konden dus zomers wel in het hoogveen vertoeven. Zulke vondsten in het veen zijn (nog) niet bekend van Zuider Drachten. En dat kan wel uitkomen; immers de Zuider Drachtsters woonden in het gebied van wat nu De Drait is!
De Zuider Drachtsters werden voor het eerst genoemd op 1 oktober 1460. Uit die tijd is een oorkonde bewaard gebleven en hoogst waarschijnlijk was het verhuizen van de oude plek in De Drait naar de nieuwe plek bij het Zuider kerkhof al volbracht. In 1460 werd een zekere Teyo genoemd met zijn zoon Tyabbe. Zie hiervoor in het boek Smellingerland, bladzijde 316. Helaas missen we in Smallingerland het Register van Aanbreng uit 1511. Anders konden we nog veel meer te weten komen over onze beide Drachtens.
De kerk in Zuider Drachten was gewijd aan de heilige Sint Pieter, die van Noorder Drachten kennen we niet, er zijn geen bronnen van gevonden. In 1528 zijn Arent Oedses en Reynthie Oeges voogden van "Sancte Peetersparochie kerck in Zuider Drachten". (Civ. Sent. boek WW 1 * 20-11-1528*) Zoals wij van Grouw weten, werd Sint Pieter op 22 februari gevierd. Ook nog meer plaatsen uit onze omgeving zijn aan die heilige gewijd, nl. Ureterp, Garijp en Eestrum. Arent Oedses was de stamvader van de familie Van Haersma, die ondermeer grietmannen van Smallingerland en Achtkarspelen zijn geweest.
In de volgende aflevering
komen wij terug op meer geschreven bronnen, wij zijn dan niet meer
afhankelijk van de archeologische vondsten. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXI
DC vrijdag 27 oktober 1989
Iets over de geschiedenis van Drachten (6).
De vorige keer hadden we archeologische gegevens verwerkt, dat we nu aan de schriftelijke bronnen zijn toe gekomen over de beide Drachtens. Het Register van Aanbreng van Smallingerland is niet bewaard gebleven en daarmee is een belangrijk stuk informatie uit 1511 verloren gegaan. Zoals we weten werd Zuider Drachten al in 1460 zo genoemd, Noorder Drachten werd voor het eerst zo genoemd in 1543. En over de bron zullen we het dit keer hebben. In 1543 werd een register opgemaakt van het land met hun eigenaren en gebruikers (= huurders) (Beneficiaal- of Charterboeken). Nederland stond nog onder Habburgs (Spaans) bewind en zij hadden geld nodig. Zodoende moesten de rijken een bepaald bedrag betalen en werd dadelijk ook het (gebruikte) land beschreven. Laten we maar eens kijken, wat ze over de beide Drachtens schreven.
Om de gebruikte taal even naar voren te halen zullen we hier het begin eens overnemen. "Noerderdrachten. Landen ende rente, toebehoorende den Patroon van die Noorderdrachten, aangebrocht by Berndt Popckezoon ende Sythie Sceerdtszoon. In den eersten, een cleyn saete landis, omtrent vyftehalue roeden groot wesende, leggende in den voorschreuen dorpe van die Noorderdrachten, Hans Roeloffs opt zuydt, ende Sythie Gosses opt noordt neastlegert, dewelcke nw in huyr oft pachte heeft Lauwerens Hanszoon, voor de somme van drie philips gulden jaers.
Noch een stuck landts, een roede groot wesende, leggende in den voorz. Dorpe van de Noorderdrachten, Wympck Hennis opt zuydt ende noordt neastgelegert, die oistereynde opstreckende tot des Feens scheydinghe, ende die westereynde vuytstreckende aen de Dracht, welcke nw in huyr offt pachte heeft de voorschreuen Wympck, voor de somme van vyfftehalue stuuers. Noch een stucke feens, omtrendt groot wesendse ses roeden, leggende in de Folgelen, Bettzie Hayes opt noordt, ende dat Conuent van Smallenee opt zuydt neastleghers, die oisterzyde opstreckende tot de Ffeens scheydinghe, ende die westereynde vutstreckende aen die lutticke Dracht.
Noch drie ackeren landes, op ende vuyth mett heur anhanghen, leggende in den voorschreuen dorpe van de Noorderdrachten, Sytthie Sceerdtszoon opt zuyden, ende Wympck Hemmes opt noordt neastgeleghert, die oistereynde opstreckende tot den Feens scheydinghe, ende die westereynde vuytstreckende aen die Dracht, dewelcke nw in huer offte pacht heefft Sytthie Sceerdtsz., voor de somme van twaelff stuuers, welck de Pastoor jaerlix sublineert." Het is nogal een moeilijk taalgebruik, bv. soms staat er "w" en dan moeten we een dubbele "u" lezen; bv. nw = nuu. Of een "u", wat eigenlijk een "v" is die weer een "u" is.
In elk geval kunnen we veel te weten komen uit deze beneficiaalboeken. Er wordt een veronderstelling gegeven waar het land (=weiland) ongeveer ligt. Er wordt over de "Dracht" en de "lutticke Dracht"gesproken, m.a.w. De Drait en de Burmanisloot (ook wel Noorderdracht (-drait) genoemd). Tegenwoordig zijn bijna al die namen verdwenen, bv. in dit register van 1543 wordt ook over de Noorderhemmen gesproken. Dat zijn de stukken land waar tegenwoordig het industrieterrein ligt met de straten: De Bolder, De Gaffel, De Giek, De Roef. Een straat die ten zuiden van deze straten ligt, De Hemmen, is eigenlijk na het land de Noorderhemmen vernoemd! Waar liggen dan de Zuiderhemmen?
Die naam is in onbruik geraakt, maar hij is wel bekend op de kaart van Eekhoff (1848), en zodoende weten we dan dat er inderdaad een Noorder- en Zuiderhemmen zijn geweest. De Zuiderhemmen lagen in de Zuider Drachten. Het stuk land dat tegenwoordig wordt begrensd door de Poalsleane (Postlaan), De Drait en het begin van de Sydwende, eertijds het begin van de Oude Slingeweg. In die Zuiderhemmen komen binnenkort huizen te staan, het tegenwoordige Drachten moet immers "inweiden", in plaats van uitbreiden. Misschien is dit een hint voor het gemeentebestuur om in elk geval een straat aldaar naar de Zuiderhemmen te vernoemen?
In de
volgende aflevering komen wij terug op het beneficiaalboek van
1543, en dan zullen we eens alle namen er uitvissen, die we kunnen
gebruiken voor de verdere geschiedenis van Drachten. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXII
DC vrijdag 16 februari 1990
Iets over de geschiedenis van Drachten (7).
Door drukke werkzaamheden aan een geschiedenisboek over Oudega, bleef deze rubriek even liggen; maar we gaan nu weer verder met de geschiedenis van Drachten. Deze aflevering zullen we vullen met even terug te zien op de vorige afleveringen. Zodat we straks met de volgende aflevering de draad van ons verhaal weer kunnen oppakken.
De bedoeling van dit onderwerp was in eerste opzet, om meer te weten te komen van de bouwers van de Hervormde kerk in 1743. Ook Bearn Lap heeft over deze bouw geschreven, later zullen we hem weer citeren. Bij de intrede van dominee Hillenius in 1740 te Drachten, bleek, dat de beide oude kerkjes van Noorder- en Zuider Drachten eigenlijk niet meer aan de eisen van die tijd voldeden. Zodoende werd besloten om in 1743 een komplete nieuwe kerk te bouwen. Hij kwam aan De Kade te staan, dus halverwege de beide Drachtens. De voormalige kerken stonden vroeger bij het Noorder- en Zuider kerkhof.
Tot nu toe zijn wij nog maar aan 1543 toegekomen, wij moeten nog zo'n 200 jaar verder gaan om in 1743 terecht te komen. Zoals we al hebben kunnen lezen, begint de bewoning van Smallingerland in de negende eeuw en mogelijk al een eeuw eerder. Sinds het begin van de veengroei, (nu ongeveer 5200 jaar geleden), raakte de zandgronden onder het (hoog)veen. Langzamerhand groeide het veen verder en in ongeveer 400 jaar voor Chr. verdween de bevolking hier. Na ruim 1500 jaar kwamen ze hier terug en werden toen onze voorouders.
De oudste plaatsen van Smallingerland zijn zonder twijfel Oudega, (het oudere) Boornbergum, Smalle Ee, Kloesewier (voormalig dorp bij de Veenhoop) en Nijega. Van latere datum zijn Drachten, Opeinde en Kortehemmen. Rottevalle is pas in het begin van de 17de eeuw ontstaan. In de vorige aflevering hebben we gesproken over de opgraving van het eertijdse Drachtster kerkje in de nieuwbouwwijk De Drait.
Zo rond 1000 na Chr., zal dat eerste Drachten zijn ontstaan, mogelijk vanuit Smalle Ee en Boornbergum.. In de dertiende eeuw was het dorpje zo groot geworden, dat men overging naar kerken bouw. Om een kerk te bouwen, moest men over genoeg inkomen beschikken om een pastoor te onderhouden. Want de lidmaten moesten hem betalen! Voor die tijd zullen de oude Drachtsters wellicht naar de kerk van van Smalle Ee en/of (het oude) Boornbergum hebben gereisd? In de veertiende eeuw komt er wat meer licht, ook kunnen we dan wat meer (schriftelijke) bronnen materiaal aanspreken.
In de laatste aflevering
hebben we een begin gemaakt met de namen uit de Beneficiaal boeken van
1543 te halen van de oude Drachtsters; de volgende keer gaan we daar
mee verder. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXIII
DC vrijdag 22 juni 1990
Iets over de geschiedenis van Drachten (8).
Met deze aflevering gaan we verder met de Drachtsters, die worden genoemd in het Beneficiaal boek van 1543.
Noorder Drachten:
In de eerste plaats het Patroons land, m.a.w. het kerken land (in eigendom van de kerk). Berndt Popckesz en Sythie Scerdtsz, brengen het aan, (geven het op). Een zate land, bestaande uit 5½ roede, naastliggers zijn Hans Roeloffs en Sythie Gosses. Het land (= weiland) wordt in pacht gebruikt door Lauwerens Hansz. De pacht bestaat uit drie Philips guldens. Een stuk land, een roede groot, naastliggers zijn Wympck Hennis, de veenscheiding en De Drait. Dezelfde Wympck Hennis pacht het voor vijf stuivers. Een stuk veen, groot zes roeden, in de Folgeren gelegen; naastliggers zijn Bettzie Hayes, het Smalle Eester klooster, veenscheiding en de "lutticke Dracht", d.i. de Noorder Dracht of Burmaniasloot. De veenscheiding lag in het oosten van Noorder Drachten, waar nu Drachtster Compagnie ligt. De Drait is bekend, waar die ligt, het is al eeuwenlang de grens tussen Drachten en Kortehemmen/Boornbergum en De Wilgen.
Over die Drait komen we later wel eens terug. Drie akkers land, in totaal (hoeveel roeden er waren, staat er niet bij). Naastliggers zijn Sytthie Sceerdtsz, Wympck Hennis, veenscheiding, en De Drait. Pachter is Sytthie Sceerdtsz voor 12 stuivers, die dadelijk aan de pastoor moet worden gegeven. Nog een stuk land, 5½ roede groot, naastliggers zijn Sittie Rentzes, Gerbe Attesz, veenscheiding en De Drait. Gerbe Attes is de pachter, voor 20 stuivers en een oort stuiver. Een stuk land een roede groot, in Jelcke Syts zate, naastliggers zijn de juist genoemde Jelcke Sytses, Ritzart Sippes, veenscheiding, De Drait. Alles werd door Jelcke Sytses gepacht, voor 5½ stuivers. Nog vierenhalve roede land, bestaande uit hout, veen, bouw- en grasland en (zogenaamde) uitmieden. Naastliggers zijn de erven van Bryocht Oblis, Johan Bartolts, veenscheiding en De Drait. Maar dit moet wel gebeuren op voorwaarde van de pastoor, want Johan Bartolts wou kennelijk meer land hebben!
De kerk kreeg het
in pacht voor XIIIJ (= 14) stuivers per jaar, dadelijk door de
kerkvoogden aan juistgenoemde Johan Bartolts te betalen. Het veen van
een kleine zate, bestaande uit zeven roeden, zullen door de kerkvoogden
en Johan Bartolts evenredig vergraven worden. Een stuk land van vier
mansmaden, liggende "op de Hemmen", (dit zijn de Noorder Hemmen, waar
nu het industrieterrein van Drachten ligt, ten noorden van de Haven,
het zuidelijk gedeelte heette De Finnen). Als vanouds stroomde
halverwege deze Hemmen en Finnen een stroompje, de Geeuw. Die ontsprong
bij het Taedehoekje (aan de oostkant van de Manege (nu nieuwbouw
Drachtster vaart) en waar vroeger de Poalsleane (Postlaan), Oude en
Nieuwe Slingeweg bijelkaar kwamen), naar het noorden op naar de
Burmaniasloot. (Tegenwoordig bijna in zijn geheel verdwenen, alleen een
klein stukje tussen de Drachtster vaart en het toegangs gebied van
Kijlstra beton, bestaat nog. De Geeuw werd dus in 1642 doorgraven
door de aanleg van de Drachtster vaart). Vier mansmaden mieden, gelegen
in de Hemmen, naastliggers zijn Ritzaerdt Sipckes, het Smalle Eester
klooster. De pachter is Wympck Hennis voor 12 stuivers. Mieden zijn
stukken land, die door elke boer gemeenschappelijk werden gebruikt.
Naastliggers zijn de buren van zo'n pachter (= huurder) of eigenaar. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXIV
DC vrijdag 13 juli 1990
Iets over de geschiedenis van Drachten (9).
Vervolg van het Beneficiaal boek van 1543; Noorder Drachten. Dan volgen nu de Pastorie eigendommen. Pastoor Anne geeft het volgende op: In de eerste plaats: stukken land. Het stuk waar pastoor Anne op woont, groot 14 roeden, naastliggers zijn Ritzaerdt Sipckesz, Jaen Zittiesz, veenscheiding en De Drait. Nog 20 mansmaden mieden, liggende in de Noorder Hemmen, eigenaar is de pastorie, naastliggers zijn Berndt Popckesz, Gerbe Attesz. Nog zes mansmaden mieden, gelegen in de juist genoemde Noorder Hemmen, naastliggers zijn de juist genoemde Berndt en Zyourdt Aebeles. Weer twee pondenmaten mieden, ook in de Noorder Hemmen liggende, naastliggers zijn pastoor Rembolt van Opeinde en Douwe Wybes. Nog eens zeven mansmaden mieden, ook in de Noorder Hemmen, naastliggers zijn Rennert Syw(e)rdtsz en het "Konnighes Diept".
Met dat laatste wordt het Koningsdiep bedoeld, het bovenstuk van De Drait, dat uitstroomt in de Smalle Eesterzanding. Later (18/19de eeuw) wordt het Opeinder kanaal en al eerder werd de Kletster vaart gegraven. En vanouds stroomde de Noorder Dracht of Burmaniasloot ook uit op het Koningsdiep. Tegenwoordig vinden we daar de insteekhaven van Drachten. Vroeger heette dat stuk water Het Juffersgat. En dus eerder het Koningsdiep. Op een oude kaart uit het midden van de 18de eeuw wordt dat hele stuk getekend door de Oudegaaster landmeter Dirck Nicolai. Dan krijgen we weer drie mansmaden, liggende "buyten Smallenee op de Hemmen", naastligger is Haye Hartmansz. Wellicht wordt hier een stuk land bedoeld, waar tegenwoordig het Buitensvallaat ligt? Nog drie akkers land, naastliggers zijn Syttye Ebelesz en Wympck Hemmes, de veenscheiding en De Drait. Al deze stukken land werden gepacht voor "1 hoornthies gulden tot behouff den voorschreven pastoar." (Dus ten behoeve van de pastoor.)
Als we het goed bekijken, dan hadden alle stemdragende boerderijen in Noorder- en Zuider Drachten het land in smalle stroken liggen, in de richting oost-west. Ook de verkaveling is zo gesitueerd. Later in de 17de eeuw werd het veen van de beide Drachtens vergraven en werd de verkaveling voort gezet in oostelijke richting! Over die verkaveling komen we ook wel eens op terug. We hadden nu de pastorie landen gehad. Maar de kerk had nog veel meer land in bezit. Hoe die kerk aan het bezit kwam, zullen we later ook eens uiteen zetten.
"Renten, hoerende totter
voorsz. Pastorie, daer die voorsz. Pastoer die koer op is gebracht."
Dus stukken land, waar de pastoor goederen van kreeg in "natura". In de
eerste plaats, een halve stier, uit de zate, waar nu Andreas Feytziesz
op woont. De pastoor kreeg een Philips gulden per jaar voor
de halve stier. Wttzie (Oeds) Alles zate, waar nu een Geert .. op
woont, als vanouds een halve stier, hier kreeg de pastoor ook een
Philips gulden van per jaar. Nog een zate (= boerderij met land),
waar Eynthe Mennerts op woont. Ook een halve stier voor een
Philips gulden per jaar. Van Jelle Auckis zate moet ook een halve
stier of een Philips gulden worden betaalt, doch Jelle heeft
meer dan tien jaar daar gewoond en nog maar een Philips gulden en acht
stuivers betaald! En in plaats van een halve een hele stier uit
Rytsaerdt Sipckes zate, de pastoor had hem met 30 stuivers betaald voor
de halve stier. En sommige jaren niet meer dan een Philips gulden.
De volgende keer gaan we verder met het Beneficiaal boek. Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXV
DC vrijdag 27 juli 1990
Iets over de geschiedenis van Drachten (10).
Vervolg van het Beneficiaal boek van 1543; Noorder Drachten. Een halve stier uit Rentzie Fockis zate, de pastoor wordt hier met drie lopen rogge betaald. Een halve stier jaarlijks uit Haye Hartmans zate, ook hier kreeg de pastoor drie lopen rogge voor. Een halve stier jaarlijks uit Jaen Sytthies zate, de pastoor kreeg hier een Philips guden voor. Hetzelfde met de Rytzaerdts Sipckes zate, waar nu Euert (=Evert - u = v) Wybes als meier (gebruiker = pachter) op boert. Evert moet een halve stier betalen. Een halve stier uit Syttzie Rentzies sate, de pastoor kreeg hier een Philips gulden jaarlijks voor. De zate zou eigenlijk wel meer kunnen opbrengen, maar Syttzie wil niet meer betalen en zodoende moet de pastoor maar tevreden zijn met een Philips gulden!
Een halve stier uit Gerbe Attis zate, de pastoor heeft hier al verscheidene jaren voor een halve stier twee lopen rogge betaalt, doch dit jaar krijgt hij maar een Philips gulden. In halve stier vanouds uit Syttzie Syts sate. Uit Wympck Hennis zate, elk jaar anderhalf lopen rogge. Een halve stier vanouds uit Hans Roeloffs zate. De zate is eigendom van de pastorie. Hans is alleen maar de gebruiker. En zodoende beschikt de kerk over alle hout, veen, enz. van deze zate. Idem heeft de pastoor jaarlijks van "ytlicke vuersteeden, in den voorschreuen Dorpe (= Noorder Drachten) wesende vier tyden, als ytlicke tyde te betaelen met viij (= acht) pondts broets (= brood) ende een pondt botter (= boter)." En elk jaar kreeg de pastoor nog van verscheidene huizen een "cleyn halff fferndeel rogge." Dit kreeg hij, omdat hij de klok luidde.
Zo zien we, dat de pastoor dus onderhouden werd door de dorpsbewoners. In de middeleeuwen kon een dorp pas een kerk bouwen, als de dorpsbewoners in staat waren om zelf een pastoor te kunnen onderhouden. Meestal werd een kerk vanuit een klooster gesticht. Voor Smallingerland was dus Smelne (= Smalle Eester klooster) erg belangrijk in zulke ontwikkelingen. En de monikken hebben ook de verkaveling ontwikkelt en uitgevoerd. Als we zo terug gaan na de middeleeuwen, dan moeten we ons een geheel ander landschap voorstellen. 's-Winters stond alles onder water. De Middelzee heeft zelfs hier in West-Smallingerland zijn sporen achter gelaten, want bij Goëngahuizen, Siteburen en de Hoge Warren is het veen bedekt met een laag klei.
's-Zomers konden de boeren
dan bepaalde smalle stroken land in gebruik nemen. In het begin van de
13de eeuw werd het klooster Smelne gesticht. Al gauw hadden de
monnikken door, dat men zo niets met dit land kon doen. Overal
werd dan in de 13de/14de eeuw de verkaveling aangepakt.. Dat
kreeg later een tweeledig doel. In de eerste plaats werd het land in
kultuur gebracht, tevens werd het door het graven van de sloten
het land ontwaterd. En in de tweede plaats werden de stukken
(kultuur)grond verdeeld. Zo kregen dus de boeren evenredig de
beschikking over stroken land. Om de verkaveling te beginnen, had men
natuurlijk herkenningspunten nodig. Bepaalde stukken kunnen we terug
zetten, door de verkaveling te volgen. Voor het oog lijkt dat alle
lijnen van de verkaveling denkbeeldig bij het klooster van Smalle Ee
uitkomen. Dus een duidelijk bewijs, dat de verkavelingen door die
monnikken voor Drachten zijn begonnen. Voor de andere dorpen in
Smallingerland zijn andere punten van betekenis. We moeten ons wel
bedenken dat (Zuider) Drachten nog op de oude plaats lag. Noorder
Drachten zal zo ongeveer in de tijd van de verkaveling zijn ontstaan.
In de volgende aflevering komen we terug op deze verkaveling. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXVI
DC vrijdag 24 augustus 1990
Iets over de geschiedenis van Drachten (11).
De vorige aflevering hebben we gesproken over de verkaveling, we gaan hier nu mee verder. Lang niet alle land werd in kultuur gebracht. Zo bleven er dus ook wel stukken "braak" liggen. Maar andere waren gemeenschappelijke landen, m.a.w. de mieden en finnen in een dorp. Zo hebben we dus ook de Finnen in de (Noorder) Drachten liggen. We hebben dat al kunnen lezen in een vorige aflevering. Voordat de Drachtster vaart in de 17de eeuw werd gegeraven, liep de Slingeweg rechtdoor naar de (Noorder) Hogeweg. Dus dwars door de Finnen. De oude stemdragende boerderijen stonden langs de Zuiderbuurt - Burgemeester Wuiteweg - It Súd in Zuider Drachten. En in Noorder Drachten was dat de Noorderbuurt - Oudeweg - Het Noord - De Folgeren de plaats waar ze stonden. Zo had Noorder Drachten21 en Zuider Drachten 34 stemdragende boerderijen. Ik ben op dit moment bezig om al die oude plaatsen uit te zoeken, waar ze hebben gestaan. Dat is nogal een groot karwei, want men moet daarbij nogal wat oude kaarten erop nazien.
In 1640, 1698 en 1728 zijn gedrukte boeken van die stemdragende boerderijen bewaard gebleven. En van 1708, 1718, 1738, 1748, 1758, 1768, 1778, 1788, 1798, 1818, 1828, 1838, 1848 en 1858 zijn geschreven delen bewaard gebleven. Bij de laatste twee delen staan ook de kadasternummers vermeld, zodoende kunnen we dus de tegenwoordige situering weer opzoeken! Wat staat daar nu eigenlijk in? Welnu, de eigenaren en gebruikers van die boerderijen. Als men leigenaar was, dan had men ook stemrecht. De gebruikers mochten niet stemmen! In de 18de eeuw had de adel heel veel stemdragende boerderijen opgekocht en zodoende hadden ze heel veel macht in het lokale bestuur. Misschien dat ik nog wel eens enkele afleveringen over die stemdragende boerderijen schrijf. Maar we zitten nog steeds in de Drachtster geschiedenis van de 16de eeuw. En dat moeten we afmaken.
Elke boerderij stond aan de weg noord-zuid en ze hadden het (wei)land in lange stroken oost-west liggen. Allemaal netjes naast elkaar, van De Drait aan de veenscheiding toe. Zoals bekend is, werden na de vervening, die stroken in oostelijke voortgezet. De kerk had nogal veel land in bezit. In de lijsten van de zopas genoemde stemdragende boerderijen worden ze aangeduid met Patroon- en Pastorie land.
En dat was nogal veel, we komen daar later wel eens op terug. Nadat de Drachtster vaart was gegeraven, verviel de weg door de Finnen. Hij stak de vaart over, waar vroeger het oude woonwagen kamp stond en nu (1990) het dieren asiel staat, dus netjes op de verlenging van de (Nieuwe) Slingeweg. Net ten noorden van de Lange West (nu de afslag van de Noorder Hogeweg naar de Haven), kwam hij uit bij de Hogeweg.
Als men nu over het industrieterrein (Tussendiepen) rijdt, herkennen we niets meer van die oude situering. Het oude stroompje De Geeuw is vervallen tot een dichtgegroeide en droge sloot. Helaas gaat tegenwoordig heel veel van dat oude verloren. Aan de zuidkant van de vaart is De Geeuw te herkennen als een sloot, maar na zo'n 150-200 meter is hij helemaal verdwenen, op die plek stond het "Swarte hûske". Ook ligt daar nu die grote bult van de manege in de weg. Alles is verdwenen, alleen nog oude kaarten vertellen ons iets uit het verleden en daarmee zijn we met deze rubriek bezig. Zodat er toch iets overblijft van die oude tijden.
Ook ten noorden van de
haven is De Geeuw verdwenen, vroeger stond daar de boerderij Lânshûs.
Dus zo was dat noordwestelijk gedeelte van Noorder Drachten verdeeld in
drie grote stukken: De Noorder Hemmen, Finnen en Lânshûs. Zelfs de
stukken land waar de uitbreidingsplannen Folgeren, Swetten en Ambachten
op liggen, waren vroeger de Noorder Hemmen. Ten zuiden van de
tegenwoordige Lange West en Haven waren de Finnen en alles bewesten De
Geeuw was het Lânshûs. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXVII
DC vrijdag 21 september 1990
Iets over de geschiedenis van Drachten (12).
We hebben de laatste keer het over Noorder Drachten gehad, zijn verkaveling, enz.. Hoe zit het dan met Zuider Drachten? De Zuider Drachten is altijd een veel meer een agrarisch dorp geweest, er zijn niet zoveel veldnamen van bekend. Wel een bekend stuk was de Zuider Hemmen. Dit was de tegenhanger van de Noorder Hemmen in de Noorder Drachten. Waar lagen die Zuider Hemmen? Welnu, waar nu de uitbreidingen "Slinge" en "Postlaan" liggen. Ik had eigenlijk ook van de straatnaam geving kommissie de naam Zuider Hemmen verwacht in de laatst genoemde uitbreiding, maar zij maken wel meer grote fouten. Over die naam geving van de straten kom ik zeker wel eens op terug, want er zijn nogal heel veel opmerkingen over te maken. Zelfs daaruit blijkt dat de gemeente het niet zo precies neemt en helemaal niet historisch bezig is, al meenden zij van wel!!
In Zuider Drachten bleef men veel langer zich bezig houden met het boeren, alleen in het oosten lagen ook veengebieden. Tegenwoordig vinden wij in de wijk De Feanen het daar terug. En in het oude Noorder Drachten liggen De Wiken als een nieuwe uitbreiding, ten oosten van de dwarsvaarten van Drachten. Wij beginnen nu met de Zuider Drachtsters, die in 1543 worden genoemd. De kerkvoogden Johan Goeytzies en Cornelis Johansz brengen het land van de Patroon en de kerk aan. (Aanbrengen = opgeven, dus bekend maken hoeveel land er in gebruik was).
Een "cleyn sate lands" van 9 roeden, naastliggers zijn Renick Alles en Iscke Molles (die in Oudega woont). Wybe Henrycksz huurt het land van de laatst genoemde. Hij moet het voor vierdehalf gouden floreen huren van Iscke, maar hij moet er ook nog XXVI (26) stuivers floreen belasting ervan betalen. Nog 11 roeden in de Zuider Drachten, naastliggers zijn Renick Alles en Johan Goeyttzies; de eerst genoemde huurt het voor 2 gouden florenen en moet er 21 stuivers belasting voor betalen.
Nog een roede land, eigenaar is de Patroon en het ligt in de zate waar eertijds Johan Aelckis op woonde en de naastliggers zijn de voorschreven Johan en Frydts Zydtziesz; hij moet er 5 stuivers belasting voor betalen. De Patroon had nog een stuk land liggen; naastliggers zijn Sacke Saelckes en Wybren Itskis, verder strekt het zich tot uit aan De Maer (= De Meer - zuidgrens met Opsterland). Verder strekt het zich uit tot aan De Dracht (= De Drait) . Dus zodoende weten we bij benadering, waar het stuk land ongeveer heeft gelegen! Sacke huurt het stuk land voor 2 stuivers per jaar (jaerlix). Ook had de Patroon van Zuider Drachten een stuk land liggen in Opeinde! In de zate waar Pappe Mennerts op woonde. Ook had Pappe (Poppe) het naastliggende land in gebruik aan weerskanten van de zojuist genoemde zate. En Poppe huurt alles voor drie stuivers per jaar.
En de Patroon en kerk van
Zuider Drachten had land bij Smalle Ee liggen. Het is maar een klein
stukje, nl. "Cleyn halff saete lands." Naastliggers zijn "Conuent
(lees: convent) Smallene" (= het klooster van Smalle Ee) en Tzyomme
Hertsma. Verder ligt het "Dyep" (= Smalle Eesterzanding) ten noorden en
de "Hoeywech" (= Drachtster Hooiweg) ten zuiden van de zate. Meynthe
Gauckes huurt het voor "drie hoornthies guldens."De Patroon had nog iij
(= 3) "mansmadt maeden" buiten Smalle Ee liggen bij de "Gallinghsloet",
Johan Goetytties en Lyeuwe Sytthiesz zijn de naastliggers en de eerst
genoemde huurt het land voor 36 stuivers. En hij (Johan) weet niet
beter als de lasten (belasting) zijn hetzelfde als de vorige jaren.
Bovendien had de Patroon nog meer land bij "die olde Ee" (= Smalle
Eesterzanding) liggen. Wij moeten wel onderscheid maken maken
tussen "Dyep" en "olde Ee". Het tegenwoordige "Gaasterdiep" (het
oostelijk deel van de Smalle Eesterzanding) is het oude Dyep en de rest
heet olde Ee! (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXVIII
DC vrijdag 30 november 1990
Iets over de geschiedenis van Drachten (13).
Wij gaan nu verder met het Beneficiaal boek uit 1543 van Zuider Drachten. De vorige keer besloten we onze aflevering met een stuk land bij de olde Ee. De naastliggers van dat stuk land waren Sacke Salckes en Wybe Lenses, verder strekte het land zich uit aan het "Dyep" en de "Werren." Aerndt Oedtsz (de stamvader van de famile Van Haersma) huurde en gebruikte het land in ruil voor andere stukken land, die de Patroon toen van hem gebruikte. Ook had de Patroon nog "twee hoornthies guldens" per jaar gekregen uit de zate, waar nu (toen) Benne Alles woonde; en voor hem zijn "olde faeder", ook Benne zijn vader had daar geboerd. Benne Alles wist nog wel, dat zijn vader en grootvader altijd geld betaald hadden aan de Patroon en de kerk. Maar Benne wil daar nu van af en weigert te betalen aan de kerk, zodoende moet de kerk zelf maar de rente en de belasting betalen! De zoon van Benne Alles, Alle Bennes, overlijdt om 1645 heen en uit zijn nalatenschap weten we, waar we die zate moeten zoeken. Hij lag tegen de Postlaan aan, in het noorden van de Zuider Hemmen. Ook kreeg de Patroon drie Philips gulden rente uit de zate, waar wijlen Jaenoke Wyttzies nagelaten weduwe met haar kinderen op woonde. Ook beschikte de Patroon van Zuider Drachten over stukken land in de Folgeren, dus in Noorder Drachten. Maar een zekere Jelle Auckes en een Gerbe Attesz, willen hem dat afhandig maken. Er wordt niet bij vermeld, wie de strijd wint.
Nu krijgen wij land, dat door de pastoor van Zuider Drachten, een zekere "Heeren Harm" werd aangebracht. Het land hoorde bij de pastorie van Zuider Drachten. Pastoor Harmen woonde op een zate, die 16 roeden groot was; naastliggers waren Lyeuwe Sytthiesz en Reyner Johansz. Oostkant werd door de veenscheiding begrensd en de noordkant strekt zich uit aan De Dracht (De Drait). Vanouds lag de grens tussen de Noorder- en Zuider Drachten meer naar het noorden op. Later (1641) kwam hij op de plaats van de Drachtster vaart te liggen. Maar eerder lag hij in het verlengde van de Smalle Eesterzanding en zodoende lag dus het Buitenstvallaat in zijn geheel in de Zuider Drachten! In 1641 kwam een groot deel van de Zuider Drachten bij de Noorder Drachten. Maar ja, het Buitenstvallaat (mijn geboorteplaats) is pas in het voorjaar van 1642 gesticht en voor die tijd lagen daar nog de weilanden van Zuider Drachten.
"Noch xiij (= 13) mansmadt meeden, leggende op die Zuyderhemmen, in drie verscheyden stucken, van denwelcken de neegen van voorschreven xiij, madt Tyallingh Hayes erffgenaemen op die oisterzyde, ende Renick Allis op die westerzyde naestgelegert. Ende van de twee madt Aerndt Oedtsz op die westerzyde, ende Renick Allis op die oisterzyde naistgelandet. Ende noch twe mansmadt, van denwelcken Tzallingh Hayes erffgenaemen op die westerzyde, ende Wtzie (Oeds) Allesz, op die oisterzyde naestlegers; ende welcke voorschreven xiij mansmadt die noordereynde is streckende aan die Dracht (Drait) en die zuydereynde aen die Gasten."
Zo staat het er letterlijk
in het oud Nederlands, wij vertalen het steeds in tegenwoordige Fries
(nu Nederlands). Dus er lagen 13 mansmaden in de Zuider Hemmen en wel
in drie stukken. Negen van die stukken werden door de erfgenamen van
Tyallingh Hayes en Renick Allis naastgelegert oftewel zij waren de
naastliggers! Twee stukken werden door Aerndt Oedtsz en Renick Alles
naastgelegert en de resterende twee stukken door Tzallingh Hayes
ergenamen en Wtzie Allisz. Ale 13 stukken werden begrensd door De Drait
en de Gasten (Geasten). De Geasten (Gaasten) lagen op de plek, waar
tegenwoordig de uitbreiding "De Trisken"van Drachten ligt, dus aan de
andere kant van De Drait. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXIX
DC vrijdag 21 december 1990
Iets over de geschiedenis van Drachten (14).
Wij gaan nu verder met het Beneficiaal boek uit 1543 van de Zuider Drachten. Ook had de pastoor twee mansmaden "buyten die olde Ee", naastliggers waren Renick Allis en Wyttzie Jellis: oostkant begrensd door de "Scheydtsloot" en in het westen uitgaande op het "Dyep". Nog twee mansmaden "leggende buyen die gladde Gauw ende is werfflandt", wordt met die Gauw de Geeuw bedoeld? Waarschijnlijk van wel, want zoals al eerder is beschreven, stroomde het riviertje De Geeuw bij de manege vandaan, op naar het noorden, naar de Noorder Drait (Noorder Dracht - Burmaniasloot). De naam werf wordt nog heel veel in West-Friesland en het Waterland bij Amsterdam gebruikt.
Van het zopas genoemde land "buyen die gladde Gauw" waren Johan Deddinghs en Reinick Allis de naastliggers. Het land werd in het noorden door het "Dyep" en in het zuiden "die Hoeywech" begrensd. Waarschijnlijk moeten we hier aan de Postlaan denken. Vanouds liep een weg het westen op, over De Wilgen, naar De Veenhoop. Vermoedelijk liep hij van de Zuider Hogeweg vandaan, maar het kan ook dat die "hooiweg" begon bij de tegenwoordige Noorder Hogeweg (afslag bij de De Haven) en zo het trajekt van de (nieuwe) Slingeweg volgde aan het Taede-hoekje toe, dus ten zuiden van De Geeuw langs en zo over de Postlaan naar De Wilgen op. De naam van Drachtster Hooiweg is alleen bewaard gebleven in het stuk van De Wilgen naar De Veenhoop. Waarschijnlijk heette de Bisschopsweg (Biskopswei) en de Postlaan (Poalsleane) vroeger ook "hoeywech" en dus hiermee kunnen we tegenwoordig nog heel veel terug vinden van die gegevens uit 1543.
Zoals bekend is, werd de Hogeweg in 1453 aangelegd, (mogelijk nog van veel oudere datum?), tegelijk diende de dijk (= weg) als een waterkering. We hadden nog geen bemaling in de winter en het water kwam s'-winters (zelfs nog in het begin van deze (20ste) eeuw) aan de Hogeweg toe! De pastoor had ook nog vijf mansmaden op de "Cromme Hemmen" liggen; de "Hoeywech" was hier aan zijden de naastligger, ten noorden lag de "Ee" en in het zuiden "streckende aen den Sloot". Ook nog vier mansmaden op de "Lange Hemmen", naastliggers waren Sacke Jansz, Menthie Jansz en Benne Allisz. Ten noorden lag de "Ee" en ten zuiden de "Gauwsloet".
Nog vier mansmaden buiten
de "Hemmen", naastligger was Goert Henricksz. Nog zeven mansmaden
"leggende in die Buna Brucken": naastliggers waren Aucke Tyallincks en
Olle Gossesz, ten noorden lag "die olde Rydt"; en ten zuiden de
"Gauwsloet". Nog drie mansmaden, "leggende in Moncke nachtlandt", het
land dat tussen het Buitenstvallaat en De Wilgen in ligt en dus ten
noorden van de Drachtster Hooiweg. Uit andere bronnen is bekend dat het
Nachtland ten oosten van het Smalle Eester klooster lag en waar de
monnikken hun hop verbouwden. Tegenwoordig heet de weg naar Smalle Ee
op nog de Hoptúnen. Nog twee mansmaden "heetende die Pollen", welke
buiten Smalle Ee lagen en omgeven was met water ("rondtsomme in den
watere) ". (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXX
DC vrijdag 25 januari 1991
Iets over de geschiedenis van Drachten (15).
We gaan verder met het Beneficiaal boek uit 1543 van de Zuider Drachten. Nog vier mansmadt buiten het Smalle Ee liggende, die heten de "Strenghen". Gonairt Henrecxsz en Bernairdus Landt zijn de naastliggers; ten zuiden ligt de "Hoeywech" en het noordereind strekte zich uit aan Bumairts land. Nog twee mansmadt, liggende in de "Corte fennen, buyten de posten"; naastliggers zijn Wybren Jesckis en Patroon en kerk van de Zuider Drachten, ten noorden lag de Dracht en ten zuiden strekte zich uit "aen de dwarssloot op die Gasten".
Alle genoemde zaten land, die we in de voorgaande afleveringen over de Zuider Drachten beschreven hebben, zijn getaxeerd tijdens de aanbreng van de floreenrente op drie floren en 2 stuivers. Dan volgen nu nog de personen, die de renten moesten betalen: Zate van Dirck Roeloffs 15 stuivers, Zate van Paesche Johans 18 stuivers, Zate van Goenart Henrix 18 stuivers, Zate van Rentzie Oegis 24 stuivers, hier woonde Ffocke Thomas op. Zate van het Smalle Eester klooster 24 stuivers, hier woont Alyt Wyggers op. Zate van Sacke Salckes 18 stuivers, Zate van Johan Dircks 24 stuivers, Zate van Aerndt Oedtsz 24 stuivers, Zate van Wybe Lenses 24 stuivers, Zate van Jaencke Wyttzies 24 stuivers, Zate van Johan Goeyttziesz 24 stuivers, Zate van Renick Allema 24 stuivers, Zate van Eebe Tiessens 24 stuivers, Zate van Lyueuwe Syttzis 24 stuivers, Zate van Johan Aelckis 12 stuivers, Zate van Heeringhe 24 stuivers, hier woonde Ghieldt Sytama op. Zate van Cornelis Johansz 12 stuivers, Zate van Benne Allis 12 stuivers. Deze bedragen moesten elk jaar weer worden betaald.
"Item, ytelicke vuyrsteeden in den voorschreven Dorpe, vier tyden 't yaers, ofte ytelicke tyden te betaelen met anderhalve stuuers, indyent den Pastoor belyefft."
Dus zo had Zuider Drachten
nogal veel land bij Smalle Ee liggen. Ook van de andere
Smallingerlandse dorpen is bekend, dat zij land in andere dorpsgebieden
hadden liggen. Hoe dat kwam, is een hoofdstuk op zichzelf, het staat in
verband met het geestelijke leven, maar misschien dat ik daar eens
apart op terug kom. Met deze aflevering komen we aan het einde
van de gegevens uit 1543. De volgende keer gaan we verder met de
jaartallen 1578 en 1581. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXXI
DC vrijdag 8 februari 1991
Iets over de geschiedenis van Drachten (16).
Na 1543 hebben we in 1578 en 1581 weer lijsten met Noorder en Zuider Drachtsters. Want in Smallingerland ontbreekt het Monstercedel van 1552. Op dat "cedel" moest elke mannelijke burger zijn (hand) wapens opgeven. Bijvoorbeeld van Achtkarspelen zijn ze wel bekend en dan wordt er vermeld hoeveel hellebaarden, degens, dolken, enz. onder de bevolking zich bevindt. Maar voor Smallingerland ontbreken deze gegevens. Wel zijn de "Personele Impositie" (1578) en "De Geestelijke Opkomsten van Oostergoo" (1581) bewaard gebleven.
Wij zullen ons eerst met de Peronele Impositie bezig houden. Beide registers zijn weer belasting-kohieren. Intussen was sinds 1568 er een oorlog aan de gang tussen Nederland en Spanje, die later de Tachtig Jarige Oorlog genoemd zou worden. Ik behoef natuurlijk niet uit te wijden over het ontstaan, verloop en eind van die oorlog; op school is dat ons precies uitgelegd. Wij zullen ons dan ook beperken tot de personen, die in 1578 en 1581 worden genoemd in Noorder- en Zuider Drachten.
Na tien jaar oorlog hadden de vrijheidsstrijders (Nederlanders) geld nodig, om hun "leger" in stand te houden. Elke "rijke" burger moest naar vermogen daaraan mee betalen. De Staten-Generaal hield in 1578 en 1579 een rondgang door Fryslân: in 1578 deden ze Smallingerland aan.
Noorder Drachten: "Die pastoer hebbende wel twaleff kijnders, heeft gegeven": ij (2) Caroli gulden; Henne Ubles 1 Caroli gulden; Sytze Haijs 1 Caroli gulden; Eijnte Mennerts 1 Caroli gulden; Jacob Hans 1 Caroli gulden; Andries Jelles 1 Caroli gulden.
Zuider Drachten: "Die Pastoer" 3 Caroli gulden; Saecke Alles 4 Caroli gulden; Berber Lieppes 3 Caroli gulden; Erke Aerns 4 Caroli gulden; Benne Alles 1 Caroli gulden; Jan Jelles 1 Caroli gulden; Renttye Douwes 1 Caroli gulden; Hoeke Uttis (Oedses) 1 Caroli gulden; Tzaling Haes (Hayes) 1 Caroli gulden; Teije Saeckes 1 Caroli gulden; Jan Gauckes 1 Caroli gulden; Rentze Saeckes 1 Caroli gulden; Liebbe Jaens 1 Caroligulden.
In totaal xxxi (31) Caroli
gulden voor de Noorder- en Zuider Drachten. Uit bovenstaande getallen
blijkt wel, dat de Zuider Drachtsters toen het rijkst waren en dus ook
het meeste moesten betalen. De volgende keer komen we met de gegevens
uit 1581. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXXII
DC vrijdag 29 maart 1991
Iets over de geschiedenis van Drachten (17).
We krijgen nog de gegevens uit 1581, de personen die genoemd worden in het "Register Geestelijke Opkomsten van Oostergoo" en dan wel de mannen uit Noorder- en Zuider Drachten. Tijdens de jaren 1580 en 1581 werd op last van De Staten Generaal weer een rondgang door het "vrije" Nederland gehouden. Het geld van 1578/79 was erg gauw opgeraakt, de oorlog tegen Spanje kostte enorm veel geld. De schatkist was na een paar jaar alweer leeg, zodoende volgde een nieuwe belasting in 1580/81. Van ouds was Fryslân in vier "kwartieren" verdeeld, nl. Ooster- en Westergoo, Zevenwouden en de Steden. Zover we weten, is alleen van Oostergoo het Register bewaard gebleven, van die andere kwartieren zijn ze verloren gegaan. In 1580 vond een algemene kerkelijke omwenteling plaats in het "vrije" Nederland, de Rooms-Katholieke kerk werd verboden, men moest allemaal "Calvinistisch" worden, dus Hervormd of zoals werd genoemd: "Nederduitsch Gereformeerd."
Nu had zo'n omwenteling heel veel gevolgen, want zoals we in de vorige aflevering hebben gezien, werden de pastoors nog netjes in 1578 aangeslagen. Nu kregen ze de keuze, zij konden eventueel in hun ambt blijven, maar dan moesten ze "predikant" worden en de katholieke leer "afzweren." Heel veel deden dat, alle land van de katholieke kerk werd gekonfiskeerd en overgenomen door de Hervormde "nieuwe" kerk.
Omdat de katholieke kerk verboden werd, werden ook alle kloosters in beslag genomen en dadelijk afgebroken. Want de vijand (de Spanjaarden) konden die kloosters als vestigingen in gebruik nemen en dat was immers erg lastig. Ook alle land van de katholieken verviel aan de "Staat", het Landschap Fryslân. Later komen we hierop terug, als in 1638 heel veel van dat klooster land verkocht wordt om dezelfde oorlog tegen Spanje te kunnen financieren!
Net als de voorgaande jaren 1511, 1543, 1552 en 1578 was het Register uit 1581 weer een belasting-kohier. Elke "rijke" burger moest in draagkracht mee betalen aan de kosten van de oorlog tegen Spanje. Alle kerkelijke landen (patroons-landen) werden opgegeven, ook het vee werd aangeslagen. Wie meer over de achtergrond van het begin van de Tachtigjarige oorlog wil weten, moet het boek over die Geestelijke Opkomsten van 1581 lezen, het is in 1888 door Professor J. Reitsma geschreven en het is in te zien op het Ryksargyf (thans Tresoar) te Leeuwarden. Op deze plek zal ik daar nu niet verder op ingaan.
Wie waren nu die personen uit de Noorder- en Zuider Drachten uit 1581? Wij zullen het zo letterlijk mogelijk overnemen, zodat jullie een indruk krijgen van de taal uit die tijd.
Norderdrachte(n),
den 9 Januarij (1581). Jacob Hansz en Gerbe Wybes a(a)ngevers:
Patroonsopcomsten. Thijes Laurens in sin sate vifftehalff rode
uutgaende landen vor 3 philipsg. (Philips guldens). Hynne Ubles een
roede en gifft te huir vij st. (7 stuivers). Aette Ottes ontrent
vifftehalffe rode to sin sate vor I gg (1 goudgulden). Uut Wapke Jellis
sate 14 st. Dese opcomsten verschinen alle op Meij, (oude mei = 12 mei
= verhuur en verpachting van de nieuwe (wei)landen). (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXXIII
DC vrijdag 21 juni 1991
Iets over de geschiedenis van Drachten (18).
Vervolg van de "Geestelijke Opkmsten van Oostergoo" uit 1581. Dus in mei moest alles worden opgegeven, zie de voorgaande aflevering. Wij gaan nu verder met de letterlijke weergave van het Register. Vele boomen, op patroons end presters lande staende, sijn vercocht end geïmploieert tot betalinge van ruters end anders.
Pastorie, Huis end schuir, opt corpus staende, met de bowlanden, so bowlanden, maedelanden, grasslanden, feenlanden end hoylanden, soals he de nu is brukende, als 14 roden breedt uutgaende landen, dar de mate licht, darin 7 madt meden, noch buten de 14 roden 1 stuck mede van 20 madt, 1 stuck van 6 madt, 1 stuck van 4 madt end 1 stuck van 3 madt, noch 3 madt, noch 1 madt, (Hiermee werden de pastorie-landen van de Noorder Drachten op een rijtje genoemd).
Sitie Geewkes end Hynne Ubles kerckvogeden, de 2 volmachten Jacob Hansz end Gerbe Wibes hebt geen administratie gehat, vermits pastoirs request van de deputeerde provisioneert is. Verclaren har silverwerck by gra(a)ff Joests soldaten hem affgehaelt te wesen. Aldus by de vorss (voorschreven) end ander gemeentemannen angegeven, by har onderteekent den 9 Januarij als vorss (1581). Bartolomeus Nicolai gewesen pastoir hefft vertoent request, dat sin frow is 2 jar doet (dood) gewest en hem 13 kinder nagelaten, versokend sin leen te houden, darop geapostilleert, dat dgedeputeerden sin tfreden, dat dgemeente dgewesen pastoir by provisie vor sin onderhout gunnen dopcomsten van huir, pastorie in dato d. 21 maij 1580. E. Isbrandi, Ick Gerbe Wibes, Jacob Hansz, Henne Wbbles (Oebles), Sijtze Geuckesz.
Dit was de letterlijke weergave van hetgene, dat er in 1581 opgeschreven is over de Noorder Drachtsters. Wat kunnen we hier uithalen? Welnu, er wordt onderscheid gemaakt tussen het patroons- en pastorie-land. Beide landen behoorden tot de kerk, maar de pastoor en later de dominee, woonden op het pastorie-land. Meestal het stuk land of stukken land (= weiland) die het dichtstebij de pastorie lagen. Uit de stemdragende-boerderijen kohieren van 1640 weten we welke stukken land de pastorie- en patroonslanden waren.
Ook de dominee staat er dan bij vermeld. Maar tussen 1580 en 1667 hadden de Noorder en Zuider Drachtsters geen eigen dominee. Tot 1667 behoorden zij bij Boornbergum en Kortehemmen. De dominee woonde in Boornbergum, sinds 1673 kwam een dominee (Jacobus Duirsma) in Noorder-Drachten te wonen. Ook sinds 1674 beschikt Drachten over een eigen kerken boek (het doop-, trouw- en lidmatenboek).
Wat er tussen 1667 en 1674
met de Drachtsters is gebeurd, weten we niet, ze staan dan niet meer
bij de Boorbergumers en Kortehemsters! En helaas missen we ook het oude
kerkenboek van Boornbergum van voor 1667. Voor ons genealogen een groot
gemis, echte daadwerkelijke gegevens over dorpen, enz. beginnen pas in
1674 van de Drachtens. De kerkvoogden worden in 1581 genoemd, enkele
eigenerfde zaten (boerderijen) worden ook genoemd. Zelfs heel veel
bomen worden verkocht om de ruiters ermee te betalen. Alle
pastorie-land werd genoemd "roden" (roeden). De volmachten worden ook
genoemd, zij vertegenwoordigen het dorp op de Landdag in Leeuwarden. De
"oude" pastoor kon blijven, want zijn vrouw was kortgeleden overleden.
Dus allemaal bijzonderheden uit 1581! (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXXIV
DC vrijdag 5 juli 1991
Iets over de geschiedenis van Drachten (19).
Vervolg van de "Geestelijke Opkomsten van Oostergoo" uit 1581. We gaan nu verder met de Zuider-Drachten. We nemen het weer letterlijk over.
Suderdrachten, den 10 Januarij 1581. Cornelis Bartesz, Aile (Alle) Bynnesz, aangevers. Patroon-opcomsten. Jelle Wopkes een sate, doet 8 phlipsg. te huir, is beswaert met seventich dalers, warmede de betalinge to de ruters gedaen is nu een jar geleden, als Dode van Laers ruters. Saeke Alles 4 rode uutgaende landt, doen te huir 2 karslg., beswaert met 20 dalers, oick tot de ruters vorss. Teie Sakes i rode uutgaende landt vor 2 st. te huir. Rintzie Douwes een rode in sijn landt, doet te huir 6 st., belast met dertich goutg., geïmploieert als vooren bij dgemeente etc.. Jacob Hansz in Opeinde i rode uutgaende landt vor 3 st.. Jan Deemers 3 madt meden, elc madt 18 st., is i gg. 26 st. (1 goudgulden en 26 stuivers), belast met 25 dalers ter cause als vorss. (voorschreven).
Pastorie. Huis end schuir met bowlandt, meetlant, grasslandt, feenlandt, alsnu de meier (gebruiker), genoemt, Allert Jansz, gebruckt end gifft te huir van 14 offt 15 rode uutgaende landt end 21 madt maeden 30 gg.. Cornelis Bartes 3 madt vor 2 gg. Henrick Diemers 2 madt vor ij (2) gg. Eerck Arntz 3 madt vor 3 gg., Demer Jans 2 mat ij (2) gg. Tonijs Gawkes 2 madt vor ij (2) gg. Rienick Tieblens 2 madt vor ij (2) gg. Bernt Jansz 2 madt pro deo, Edze Jans i (1) madt pro deo. Teie Sakes 2 madt vor ij (2) gg. Hoeke Udties 2 madt vor 35 st. Molle Uudties 4 madt vor 3 karlsg. (Caroli-gulden).
Cornelis Bartes end Aile (Alle) Binnesz geordoneerde armen en kerkendiakens met Eerck Arnts, Tialing Haies end Frans Lyuwes gemeentsmannen verclaren, dat graff Joosts soldaten har sijlverwerck genomen hebben en hebben nu tynden vaten weder, als 1 kelc, cyboris, olyvaten, 2 pulkes, 2 kandelers van tyndt, i broken wircvat, 1 out karsuffel, i alfft, i missael, 1 graduael, 2 vaenkes, dweele, sijnde bij Cornelis Bartes. De gewesen pastoir, Henricus Petri, is frijgeselle van eerliken fromen levende end olderen, hefft gen pensie, etc.. Aldus angegeven by de vorss., by har ondertekent den 10 Januarij (1581) als voorss.. De schoelmeester Jacob Henrix oick frigeselle, met den noch niet seker geaccordeert is. Cornelis Baertys. Alle Bennes. Tzallynck Hayeszoen. Eercke Arentsz.
Cornelis Baertes is later
secretaris van Smallingerland en stierf rond 1618. Alle Bennes is de
zoon van Benne Alles bekend uit 1543 en 1578. Zijn nageslacht zal later
in de 17de en 18de eeuw een belangrijke rol spelen in de beide
Drachtens. Eercke Aerents zijn nageslacht werden generaties lang de
grietmannen Van Haersma in Smallingerland, Achtkarspelen en
Oostdongeradeel. Zijn vader, Aernt Oedses, werd al in 1528 en 1543 in
Zuider Drachten genoemd. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Uit Smallingerlands verleden
Bearn Lap, (1724-1792)
Aflevering XXXV
DC vrijdag 18 oktober 1991
Iets over de geschiedenis van Drachten (20).
Na een poos van drukte en vakanties gaan we verder met ons stuk over de Drachtster geschiedenis. Hebben jullie allemaal die interessante tentoonstelling over de geschiedenis van Drachten 350 jaar bekeken in het Bleekershûs? Daaruit blijkte wel dat Drachten veel ouder is dan die 350 jaar. Het lijkt mij het beste om nu even terug te zien op onze vorige afleveringen en dan beginne we de volgende keer met het vervolg van deze serie.
Het uiteindelijk doel was om na te gaan, wie de (nieuwe) Hervormde kerk aan de kade hadden gebouwd. Want, er zit wel natuurlijk wel een gevelsteen in de muur, maar dat waren niet de bouwers, zeg maar het ambachtsvolk. Daarvoor moeten we naar de Drachtster bevolking toe uit de 18de eeuw. In het gemeente-archief is iets bewaard gebleven over het bouwen en er staan zelfs namen bij. Met behulp van genealogisch onderzoek kunnen we te weten komen, wie nu eigenlijk de echte bouwers waren. Maar daar komen we vanzelf aan toe.
Het oude Drachten is ontstaan op de grens van hoogveen en zandgrond, niet zover vandaan van het riviertje De Drait (= Dracht), waar naar het is vernoemd. In het begin van de 70-er jaren (20ste eeuw) heeft er een opgraving plaats gevonden van het oude kerkje. Dat kerkje heeft drie bouwfasen gekend en is in het laatst van de 15de eeuw verlaten. Volgens een overlevering zouden alle (hele) bakstenen en ander materiaal met de hand overgebracht zijn naar de nieuwe plaats aan de Burgemeester Wuiteweg. Het ligt wel in een en dezelfde kavel en zulke verhalen zijn ook bekend van andere dorpen. Uit een akte van 1444 weten we al dat beide dorpjes (Noorder- en Zuider-Drachten) bestaan.
Zij sluiten dan met twee andere Smallingerlandse dorpen (Kortehemmen en Boornbergum) een verbond met de stad Groningen. Even later (1453) zien we dat weer, dan wordt de Hogeweg verbetert en niet zoals vroeger altijd werd gedacht aangelegd. Mogelijk was die Hogeweg een Leidijk (= waterkering) tegen het zure veenwater van de Drachtster hoogvenen.
Want in 1444 lag Zuider Drachten nog op zijn oude plek in de wijk De Drait. En waarschijnlijk was dat ook nog in 1453 en 1460 zo, maar kort daarna zal het zijn verhuist naar de nieuwe plek. Toen deed de Hogeweg al geen dienst meer als leidijk. Omdat die dijk al iets hoger lag als zijn omgeving, was hij erg bruikbaar om gebruik te worden als weg. Hij werd dan ook zodanig gebruikt als verbindingsweg tussen de kloosters van Smalle Ee en Bergum. In 1460 is er weer een akte over Zuider Drachten bekend, als een zekere Teye met zijn zoon Tyabbe iets koopt.
De oudste klok van Noorder Drachten was uit 1457 en zo weten we dat het dorp al ver voor het zojuist genoemde jaar aanwezig was op de plaats aan de Stationsweg bij het Noorder kerkhof. Ook uit archeologische vondsten blijkt wel dat Noorder Drachten terug gaat naar de 13de eeuw en mogelijk nog wel verder terug in de tijd. Voor Zuider Drachten kunnen we zelfs terug gaan naar de 11de eeuw, bij de opograving zijn erg oude scherven gevonden. Voor archeologen zijn scherven soms belangrijker dan hele voorwerpen!
Helaas ontbreekt van de beide Drachtens (en ook van alle Smallingerlandse dorpen), het Register van Aanbreng uit 1511. En daarom moesten we verder met het jaartal 1543. Toen werden de Beneficiaal boeken opgemaakt, wij hebben de Drachtsters met hun land daar uitgebreid beschreven. Toen gingen we verder met de jaren 1578 en 1581, als er weer andere belasting papieren aan bod kwamen. De Personele Impositie (1578) en De Geestelijke Opkomsten van Oostergoo (1581) moesten geld in het laadtje brengen voor de financiering van de (Tachtigjarige) oorlog tegen Spanje.
Tot zover waren we nu gekomen en dan wou ik eigenlijk maar de 17de eeuw overslaan, daar is genoeg over geschreven in het boek Smellingerland. We kunnen natuurlijk wel enkele jaren jaren noemen, zoals 1605 en 1613, als men de Kletstervaart wou gaan graven voor de afvoer van het Drachtster hoogveen. Maar door protest van de aangrenzende grietenijen (gemeenten), mochten de Drachtsters geen vaart graven. Toch verscheidene jaren later (1641) slaagden zij daar wel in en toen kon Passchier Hendriks Bolleman een kontrakt sluiten met de Noorder- en Zuider Drachtster inwoners voor het graven van de Drachtster vaart.
In het voorjaar van 1642 werd dan bij Buitenstvallaat de schep in de grond gestoken en al rond 1655 was men aan de Opsterlandse grens bij het Ureterper Vallaat aangekomen. Veel later in de 18de eeuw werd hij verlengd via Bakkeveen en Veenhuizen naar de Smilde op. In 1672 hebben we met het zogenaamde Rampjaar te maken, als de Bisschop van Münster en zijn kornuiten Nederland binnen vallen. Een goed leesbaar boek (Friesland in het rampjaar 1672, It jier fan de miste kânsen) vertelt ons uitgebreid over die jaren.
Ik ga nu in de volgende
aflevering verder met onze Drachtster kerken, want rond 1700 had de
toenmalige dominee Jacobus Duirsma een erg interessant "daghboeck" van
de kerkelijke bezittingen aangelegd. (Wordt vervolgd).
Drachten, Klaas J. Bekkema.
Helaas bleef het bij deze 35 afleveringen. De Drachtster Courant wou geen afleveringen meer plaatsen. Wel had ik enige volgende afleveringen al klaar liggen. Die publiseer ik nu op deze website.
Daarna ga ik nog meer over de Drachtster (en Smallingerlandse) geschiedenis toevoegen aan deze website.
Klaas J. Bekkema © juni 2002 / april 2017.